Opinie

Godsdienstvrijheid als dilemma

Ritueel slachten mag straks niet meer. Een ruime meerderheid in de Tweede Kamer staat achter het initiatiefvoorstel van de Partij voor de Dieren. Het argument van de godsdienstvrijheid maakt op hen kennelijk onvoldoende indruk. Dierenleed weegt zwaarder.

dr. C. S. L. Janse
26 April 2011 22:29Gewijzigd op 14 November 2020 14:42

Het is voor een beest nooit leuk om geslacht te worden. Dat zal duidelijk zijn. Ritueel slachten is naar alle waarschijnlijkheid pijnlijker dan de gangbare manier. Maar moet dat gegeven nu zo zwaar wegen dat bepaalde bevolkingsgroepen op dit punt de voet dwars gezet wordt? Overigens wordt het hun straks niet onmogelijk gemaakt om aan vlees te komen dat koosjer of halal is. Import uit het buitenland wordt immers niet verboden. Hooguit wordt dergelijk vlees wat duurder.

Wat dat betreft is hier sprake van symboolwetgeving. Dit parlementaire initiatief is een symbool van onverdraagzaamheid, maar ook van de overdreven zorg voor het dier. Velen beseffen niet meer de fundamentele grens tussen mens en dier. Volgens de evolutietheorie is die er immers ook niet. Niet ten onrechte is er hier en daar op gewezen dat velen zich drukker maken over het ritueel slachten van een beperkt aantal dieren, dan over de massaal toegepaste abortus in ons land.

Verwantschap

Joden (althans orthodoxe Joden) en moslims zijn de twee religieuze groeperingen die door het initiatiefvoorstel getroffen worden. Meestal komen we die twee niet in hetzelfde kamp tegen. Integendeel. Er is ook verschil tussen de religieuze slachtregels van Joden en islamieten. Toch maakt de recente commotie over het ritueel slachten wel duidelijk dat jodendom en islam verwante godsdiensten zijn. Zeker als het gaat om voedselvoorschriften. Zo is het varken voor beide een onrein dier. Wat dat betreft is er een duidelijk verschil met het christendom, in welke variant dan ook.

Toch zijn het de christelijke partijen die het meest op de bres staan voor de handhaving van de bestaande uitzonderingsbepalingen inzake het ritueel slachten. Terecht zien zij deze actie als één in een reeks van pogingen om de normen van de seculiere meerderheid dwingend op te leggen aan religieuze minderheden. Na 1945 werden de Joden in allerlei opzichten ontzien. Nu is dat voor een groot deel voorbij. Ook voor islamitische gevoeligheden als bijvoorbeeld hoofddoekjes is tegenwoordig weinig begrip.

Bij de rituele slacht gaat het om eeuwenoude religieuze tradities, waaraan de betrokkenen zeer gehecht zijn. Voor orthodoxe Joden en moslims zijn dat voorschriften waar men niet onderuit kan. Tegelijkertijd moet daarvan gezegd worden dat ze geen wezenlijke waarde hebben. Ze laten slechts zien hoezeer een mens kan menen zijn God/god te behagen met het volgen van zelfbedachte regels en geboden. „Tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden van mensen zijn” (Matth. 15:9), zo sprak Christus tegen de Schriftgeleerden en de farizeeën. Er was en is veel godsdienst die met de dienst van de ware God niets te maken heeft.

Godsdienstvrijheid

Er is dan ook geen reden om lyrisch te doen over de gedachte van de godsdienstvrijheid. Alsof het toch zo mooi is als iedereen kan geloven (en niet geloven) wat hij maar wil. Of, om de woorden van de Pruisische koning Frederik de Grote aan te halen, dat iedereen op zijn manier kan zalig worden. Althans trachten te worden.

Op zo’n relativistische manier wordt in de Bijbel niet gesproken over de verschillende godsdienstige richtingen. Dat zal duidelijk zijn. Veel godsdienst is niet meer dan afgoderij en zelfs de synagoge waar Mozes en de profeten gelezen worden, maar Christus niet beleden wordt als de Zoon van God, geldt in de Bijbel als de synagoge van de satan.

Het is dan ook vanouds een gereformeerd uitgangspunt dat de overheid niet neutraal kan staan ten opzichte van de godsdienst. Zij is immers gebonden aan Gods geboden. Uiteraard geldt daarbij dat de overheid de mensen het geloof niet mag opdringen. Dat zou ook niet kunnen. Juist in de kringen waar deze theocratische noties bewaard zijn gebleven, leeft sterk het besef dat het geloof een gave van God is.

Verder geldt dat we het geweten van de ander moeten respecteren. Niet omdat het geweten van de mens altijd de goede koers wijst. Bepaald niet. Maar omdat onze verantwoordelijkheid ten opzichte van de medemens en onze zeggenschap over hem niet onbeperkt zijn. Dat geldt zeker ook voor de overheid. De vrijheid van geweten, vastgelegd in artikel 13 van de uit 1579 daterende Unie van Utrecht („dat een yder particulier in sijn Religie vrij sal moegen blijven”), geldt niet zonder reden als ons oudste grondrecht.

Tarwe en onkruid

Vaak wordt de in het Mattheüsevangelie voorkomende gelijkenis van de tarwe en het onkruid aangehaald ter verdediging van een royale vrijheid van godsdienst. Kennelijk moet het onkruid (de dwaling) net als de tarwe (de waarheid van Gods Woord) alle ruimte krijgen om op te groeien.

Op die manier wordt echter voorbijgegaan aan de uitleg die Christus Zelf van deze gelijkenis heeft gegeven. Het gaat hier immers om Zijn Koninkrijk (Matth. 13:41). Calvijn zegt daarvan: „Naar mijn oordeel is daarom het eigenlijk doel der gelijkenis aan te tonen dat zolang de Kerk haar pelgrimstocht in deze wereld voortzet, de bozen en huichelaars in haar met de goeden en oprechten vermengd zullen zijn.” De kerk is „niet slechts uit de uitverkorenen, maar ook uit de onreine menigte samengesteld.”

Daar waar men vertrouwd is met dit beeld van de zichtbare kerk, zal deze uitleg van de gelijkenis van de tarwe en het onkruid niet vreemd overkomen. In die kringen weet men ook van de noodzaak van een onderscheidende prediking. Als dat besef gaat ontbreken, komt men gemakkelijker tot andere interpretaties. Aanknopend bij vers 38 (de akker is de wereld) zal die gelijkenis eerder gebruikt worden voor de onderbouwing van een algehele vrijheid van godsdienst.

In ieder geval is het van belang om ons te realiseren dat het onze gereformeerde vaderen in de 16e en 17e eeuw niet zomaar ging om godsdienstvrijheid. Het ging hen om de vrijheid om God te dienen naar Zijn Woord. Onmiskenbaar is dat een zaak van wezenlijke waarde. Daarvan kan inderdaad gezegd worden dat we de vrijheden die we voor onszelf vragen, de ander niet mogen onthouden.

Dat is immers een van de noties uit de Bergrede. „Alle dingen dan, die gij wilt dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo; want dat is de wet en de profeten” (Matth. 7:12). Maar die regel is uiteraard alleen van toepassing op zaken die deugen; die dient men de ander ook te gunnen. Die wederkerigheidsregel mag niet betrokken worden op zaken die de toets van de wet en de profeten niet kunnen doorstaan.

Seculier klimaat

In de huidige situatie zijn we van een situatie van religieuze tolerantie langzamerhand terechtgekomen in een meer seculier klimaat, waarbij de godsdienst (en zeker fundamentalistische stromingen) in de verdachtenbank zijn terechtgekomen. Vandaar dat hier en daar voorgesteld wordt om artikel 6 van de Grondwet over de vrijheid van godsdienst maar te schrappen.

Volgens sommigen leidt die speciale vrijheid van godsdienst er gemakkelijk toe dat gelovigen speciale rechten krijgen boven niet-gelovigen. Het discriminatieverbod, de vrijheid van meningsuiting en de rechten van vereniging en vergadering zouden ook voor religieuze mensen voldoende moeten zijn.

Die discussie brengt een partij als de SGP, die vanouds haar bezwaren had tegen de vrijheid van godsdienst, in het kamp van hen die dit grondwetsartikel willen verdedigen. Het kan raar lopen in de wereld!

In ieder geval zal duidelijk zijn dat godsdienst iets is wat mensen diep raakt. Wanneer een godsdienstige groepering frontaal in botsing komt met bepaalde verplichtingen of verboden die de maatschap- pij wil opleggen, komt dat meestal hard aan. Soms weet de religieuze groepering van geen wijken. In het uiterste geval gaan gelovigen voor hun geloofsovertuiging de brandstapel op, of (om een moderner voorbeeld te nemen) als ultiem teken van verzet blazen zij zichzelf op te midden van hun tegenstanders.

Voor de maatschappij is dat een reden om zorgvuldig om te gaan met religieuze bezwaren. Een dergelijke beleidslijn is ook principieel te verdedigen. Is het echt nodig om mensen voor het blok te zetten, zodat ze in feite de keuze hebben tussen zich onderwerpen of emigreren? Is er niet een modus vivendi te vinden, waarbij men in belangrijke mate aan diepliggende gewetensbezwaren van gelovigen tegemoetkomt? Dat geldt ook in de zaak van het ritueel slachten.

Overigens hoeven dergelijke gewetensbezwaren niet altijd van religieuze aard te zijn. In de vorige eeuw, toen jonge mannen nog verplicht in militaire dienst moesten, kon „wegens ernstige gewetensbezwaren vrijstelling van den krijgsdienst” worden verleend. Naast religieuze bezwaren werden daarbij ook motieven van humanistische aard erkend.

De huidige discussie over de plaats van de religie in de samenleving wordt met name ingegeven door de militante presentatie van de fundamentalistische islam. Dat zien we zowel in de vanouds islamitische landen als in West-Europa, waar sommige landen bijzonder grote groepen moslimimmigranten tellen.

Sterk relativistisch gedacht zijn alle godsdiensten, levensbeschouwingen en culturen gelijkwaardig. Terecht ligt dit cultuurrelativisme onder vuur. De multiculturele samenleving bleek veel problematischer te zijn dan men aanvankelijk had gedacht.

Allochtonen werden onvoldoende aangespoord tot integratie. Onder de autochtone bevolking, met name onder de lager opgeleiden en de inwoners van de grote steden, was er duidelijk sprake van vervreemding. Mensen voelden zich vreemdeling in eigen stad en eigen land en kwamen daartegen in verzet. Het succes van Wilders is niet uit de lucht komen vallen.

Wilders wierp zich op als bestrijder van de islam en verdediger van de Joods-christelijke cultuur. Eventueel kon daar het woord humanistisch aan toegevoegd worden. Joods-christelijk was in dit verband immers zo’n vaag begrip dat dat nauwelijks iets uitmaakte.

Die Joods-christelijke wortels van onze cultuur vormden voor de PVV overigens geen reden om de bestaande vrijstelling voor slachten naar orthodox-Joodse regels te verdedigen. Het Jodendom waar Wilders veel affiniteit mee heeft is eerder het seculiere Jodendom van Tel Aviv dan het orthodoxe van Jeruzalem.

Terecht is er de laatste jaren een veel kritischer houding ten opzichte van de islam ontstaan. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat dat veelal kritiek is vanuit een humanistisch of geseculariseerd Joods-christelijk gedachtegoed. Voor dat moderne denken vormen ook de gereformeerde leer en de gereformeerde levensstijl een vreemde zaak, die, zo redeneert men, de aansluiting bij deze tijd volstrekt heeft gemist.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer