De onrust in Syrië is meer dan alleen een protest van ontevreden, veelal jonge betogers. Onderhuids spelen religieuze spanningen een niet te onderschatten rol.
Op 25 maart deed Yusuf al-Qaradawi, icoon van de internationale moslimbroeders, een zeer gevaarlijke uitspraak. Tijdens een toespraak, rechtstreeks uitgezonden door Al-Jazeera, sprak Al-Qaradawi zijn steun uit voor de demonstranten die op verschillende plaatsen in Syrië het regime uitdaagden. Maar hij beperkte zich niet tot deze solidariteitsbetuiging. Hij vervolgde zijn betoog en zei dat „het Syrische volk de Syrische alevitische president behandelt alsof hij een soenniet is.” De Syrische president echter, aldus Al-Qaradawi, „is een gevangene van zijn entourage en zijn alevitische sekte, die de regering en het veiligheidsapparaat in Syrië controleert.”
Enkele dagen eerder had dezelfde Al-Qaradawi, die de opstanden in Tunesië en Egypte verwelkomde als „de gerechtvaardigde opstand van de onderdrukten”, de opstanden in Bahrein veroordeeld als sektarisch. Hij prees uitgebreid het soennitische vorstenhuis in Bahrein en beschuldigde de Bahreinse sjiieten ervan er een heimelijke sektarische agenda op na te houden.
Hierbij kunnen twee belangrijke kanttekeningen worden geplaatst die verklaren waarom westerse berichtgeving over de onrust in het Midden-Oosten vaak enkele belangrijke factoren over het hoofd ziet die vrijwel altijd onderhuids meespelen.
De eerste factor betreft het grote belang van religie, die in de Arabische wereld vrijwel alle facetten van de samenleving doordesemt. Veel Europese deskundigen, die vaak vol trots schrijven over de postchristelijke samenlevingen op het oude continent, zijn soms eenvoudigweg niet meer in staat de belangrijke rol te onderkennen die religie speelt in andere delen van de wereld.
Als dan plotseling blijkt dat de islamisten in Tunesië hun opmars zijn begonnen naar het regeringspluche en dat de Egyptenaren tijdens een referendum met overweldigende meerderheid kozen voor een grondwet die geënt is op de islamitische sharia, dan zijn deze deskundigen totaal verbouwereerd. Omdat ze de ontwikkelingen in de Arabische wereld uitsluitend bekijken vanuit westerse perceptie: dat wil zeggen als democratiseringsbewegingen, die strijden voor politieke vrijheid en de erkenning van mensenrechten.
De uitspraken van Al-Qaradawi illustreren echter dat hij deze rechten wél wenst voor de soennieten in Syrië maar niet voor de sjiieten in Bahrein. Het feit trouwens dat Al-Qaradawi, de ongekroonde emir van de moslimbroeders, sinds enkele maanden de meest gezaghebbende stem is in de Arabische wereld, verwijst reeds naar het belang dat religie bij de ontwikkelingen speelt.
De scherpe sektarische verdeeldheid bínnen de religie vormt de tweede allesbepalende factor. Waarbij een hoofdrol is weggelegd voor het steeds scherper wordende antagonisme tussen soennieten en sjiieten, wat eveneens wordt geïllustreerd door uitspraken van Al-Qaradawi die, net als de vorstenhuizen in de Perzische Golf, de opmars van de ”shia-islam” vreest.
De Tweede Wereldoorlog luidde de val in van de koloniale grootmachten Engeland en Frankrijk en de kaart van het Midden-Oosten werd opnieuw getekend. De Arabische wereld lijkt momenteel een onrustige overgangsfase door te maken, die uiteindelijk opnieuw zal resulteren in nieuwe politieke constellaties, waarvan de uitkomst nog niet te voorspellen is. Waarbij er echter ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat dit nieuwe Midden-Oosten in wording wel eens veel islamitischer en gewelddadiger zou kunnen zijn dan in zijn oude constructie.
Dit oude Midden-Oosten, dat nu lijkt te ‘verdampen’, begon rond 1945 te ontstaan, toen de Arabische landen hun onafhankelijkheid verwierven. In grote delen van het Midden-Oosten kwamen militaire regimes aan de macht, die de slogans van Arabisch nationalisme en progressief socialisme hanteerden. In zowel Irak als Syrië kreeg dit zijn beslag in de socialistische Ba’athpartij, die in naam seculier was en het gelijke burgerschap voor allen predikte. Hierbij deden zich echter twee problemen voor.
Ten eerste waren ideologische concepten als secularisme en socialisme ideeën die vooral bij een kleine, meestal verwesterde elite leefden, maar die door het overgrote deel van de bevolking werden afgewezen. Daarom moesten deze nieuwe staatsconcepten met harde hand van bovenaf worden opgelegd. De tragiek wil dat deze regeringen, die er progressieve gedachten op na hielden en die hun landen wilden moderniseren, aldus verwerden tot repressieve regimes. Heimelijk gehaat door een groot gedeelte van de bevolking, die trouw bleef aan haar sinds eeuwen gepraktiseerde islam.
Het tweede probleem school in de etnische en religieuze samenstelling van de belangrijkste kaders binnen de Ba’athpartij in zowel Irak als Syrië. De Ba’athpartij, die scheiding van staat en religie nastreefde en gelijke burgerrechten voor allen, oefende vanaf het begin grote aantrekkingskracht uit op vooral etnische en religieuze minderheden. Dat verklaart waarom er relatief veel christenen binnen de Ba’ath waren.
Uiteindelijk zou echter zowel in Irak als Syrië één minderheid erin slagen de absolute macht naar zich toe te trekken. Zij gebruikte de Ba’athpartij om deze geleidelijk aan te bevolken met leden van hun eigen religieuze achtergrond, om vervolgens via een militaire coup de touwtjes in handen te krijgen. Wat leidde tot de paradoxale situatie dat onder het mom van een seculiere partij één religieuze groepering alle macht naar zich toetrok. Het onderstreept nogmaals het belang van de factor religie in het Midden-Oosten, waarbij zelfs secularisme een religieuze achtergrond lijkt te hebben.
In Irak was het de soennitische minderheid die via de staatsgreep van Saddam Hussein alle macht naar zich toetrok. Dit tot grote wrok van de sjiieten, die in Irak een meerderheid van zo’n 60 procent vormen. De soennitische minderheid in Irak was zich zeer wel bewust van het gevaar van deze stille, onderhuids sluimerende wrok; deze zou zich bij een eventuele machtswisseling ongetwijfeld vertalen in een politiek van wraakneming.
Dit is precies wat er in Irak gebeurde na 2003, toen de Verenigde Staten het regime van Saddam Hussein ten val brachten en het vervingen door een democratisch staatsbestel. Het bracht de sjiieten aan de macht, die getalsmatig de meerderheid vormen. Zij begonnen onder het mom van een door het volk democratisch gekozen meerderheid een politiek die in Irak ”deba’athificering” wordt genoemd: de strafrechtelijke vervolging en juridische veroordeling van allen die eerder belangrijke posities hadden ingenomen binnen de Ba’athpartij. Maar omdat deze partij feitelijk een synoniem was geworden voor de soennitische minderheid kreeg deze maatregel het karakter van een sjiitische vergeldingsactie jegens de soennieten.
In tegenstelling tot Irak vormen de soennieten in Syrië een meerderheid van circa 70 procent van de bevolking. In Syrië was het de alevitische minderheid die de Ba’athpartij gebruikte om in een eerder stadium alle macht naar zich toe te trekken binnen deze partij. Om dit vervolgens te bekronen met de staatsgreep van de alevitische Hafez al-Assad in 1970.
De alevieten ontlenen hun naam aan Ali, de schoonzoon van de profeet Mohammed, wat reeds verwijst naar de centrale positie van deze Ali binnen hun religieuze denken. Het waren de Fransen die deze religieuze groepering, die ze aantroffen in de berggebieden van Latakia, de naam alevieten gaven; in Syrië werden ze van oudsher door de soennitische meerderheid Nusayris genoemd.
De Nusayris of alevieten houden hun geloof en religieuze dogma’s geheim voor de buitenwereld. Het was precies deze geheimhouding die hen in de ogen van hun soennitische buren verdacht maakte.
Een christen die vriendschappen sluit met alevieten en door hen thuis wordt uitgenodigd, zal zich verbazen over de vele verwijzingen naar het christendom. In hun huizen zal hij afbeeldingen aantreffen van Jezus en Zijn moeder Maria, over wie alevieten met de grootste eerbied spreken. Bekend is dat ze (heimelijk) de christelijke feesten van Kerst en Pasen vieren en dat bij hun rituelen brood en wijn een centrale rol spelen. Het meest opmerkelijke echter is het feit dat alevieten geen moskeeën hebben.
„God is overal”, zo verklaarde mij een alevitische vriend, „dus waarom zou je een moskee bouwen?” Alevieten zijn geneigd vriendschappen met christenen te sluiten, met wie ze zich meer verwant voelen dan met soennitische moslims. Wat wel eens tot de opmerking heeft geleid dat alevieten eigenlijk geen islamitische maar een christelijke sekte vormen.
Dit alles leverde alevieten echter de haat en minachting op van de soennitische meerderheid in Syrië. Er zijn veel periodes in de geschiedenis geweest dat ze door de (soennitische) autoriteiten heftig en bloedig werden vervolgd. De religieuze vervolging van minderheden loopt als een rode draad door de geschiedenis van het Midden-Oosten, en dit verklaart waarom men deze minderheden vaak tegenkomt in moeilijk toegankelijke berggebieden, waar ze zich relatief veilig voelden.
De christelijke maronieten zochten een veilig heenkomen in het Libanongebergte en de alevieten zochten hun toevlucht in de berggebieden rond het aan de Middellandse Zee gelegen Latakia. Tot 1920 vormden ze de meest vervolgde religieuze groepering in Syrië. Christenen en joden konden zich volgens het islamitische recht als ”het volk van het Boek” beroepen op een beschermde status, maar alevieten werden door de soennitische meerderheid in Syrië gezien als regelrechte ketters, die op geen enkele bescherming recht hadden.
Alhoewel alevieten dit niet graag toegeven, betekende de komst van de Fransen in 1920 voor hen een regelrechte zegen. Onder Frans bestuur verwierven ze in 1922 in Latakia zelfs een semiautonome staat. Het was in deze Franse periode dat de kiemen werden gelegd voor de latere politieke en maatschappelijke opmars van de alevieten. De Fransen werden gehaat en bestreden door de Syrische soennieten en daarom begonnen de Fransen een politiek om vooral religieuze minderheden op te nemen in hun leger. Ontelbare alevieten vonden zo hun weg naar de militaire academie. Dat ging door tot na de Syrische onafhankelijkheid in 1946, met uiteindelijk de staatsgreep in 1970 door de aleviet Hafiz al-Assad als slotfinale. Deze werd in 2000 opgevolgd door zijn zoon, de huidige Syrische president Bashar al-Assad.
Officieel regeert in Syrië de Ba’athpartij, maar het regime wordt door de soennitische meerderheid in Syrië gezien als alevitisch. Dat maakt de onrust in Syrië zo gevaarlijk, want de factor religie speelt een grote rol – en vooral de tegenstelling soennieten–alevieten is sterk aanwezig. Continuering van de onrust in Syrië heeft de potentie zich te ontladen in een bloedige burgeroorlog, wat de aangehaalde uitspraken van Yusuf al-Qaradawi zo gevaarlijk en onverantwoord maken.
Het is in dit klimaat dat de Syrische christenen zich voorbereiden op het paasfeest. Binnen het westerse christendom wordt Kerst door veel christenen beleefd als het belangrijkste kerkelijke feest van het jaar, maar binnen het oosterse christendom vormt Pasen het kerkelijke hoogtepunt.
Traditioneel worden op Goede Vrijdag in en rond de kerken in Syrië processies gehouden, maar de Syrische bisschoppen hebben deze dit jaar afgelast. De paasplechtigheden worden beperkt tot diensten in de kerkgebouwen, waar christenen God zullen smeken om hen te behoeden voor een burgeroorlog. De stemmen van ontelbare Iraakse christenen die na de verschikkingen in hun land te zijn ontvlucht een veilig heenkomen zochten in Syrië, zullen zich ongetwijfeld bij de hunne voegen. Vooral zij vragen zich deze dagen bezorgd af of ze wellicht opnieuw moeten vluchten.