De Saambinder / Ecclesia
”De opstanding” luidt het opschrift boven een gedicht van de negentiende-eeuwse dichter Isaäc da Costa in De Saambinder (weekblad van de Gereformeerde Gemeenten). Da Costa stamde uit een Portugees-Joodse koopmansfamilie.
„In de vroege morgenstond
Heeft Gods Woord Zijn Sionieten,
Redding uit de ellend’ verkond’,
Waar hun tranen overvlieten.
’t Werd beloofd, en ’t is voldaan:
Onze Heer’ is opgestaan!
Vrijgekochten uit de dood,
Staakt uw schreien, wilt niet zorgen;
Ziet naar Hem uit in uw nood,
Als de wachters op de morgen.
’t Licht moge op- en ondergaan,
Maar de Heer’ is opgestaan!
’t Onverganklijk Levenslicht
Rees met gans ontdekte luister
Uit de smaadheid van ’t gericht,
Uit der graven somb’re kluister.
’t Nachtuur is voorbijgegaan,
‘t Licht des Heils is opgestaan!
Heil’ge schaar, gelooft ge nu?
Jezus Zelve brengt u vrede.
Jezus ademt over u,
En Hij deelt Zijn Geest u mede.
’t Is geen droom, geen ijd’le waan.
Hij is waarlijk opgestaan!
Eens zal aller oog Hem zien.
Alle zondaars, alle volken,
Alle knie Hem hulde biên,
Als Hij weerkomt op de wolken.
Beeft, verharden, schouwt het aan!
Ja, de Heere is opgestaan!”
Ecclesia
Slechts één woord sprak de opgestane Christus tegen haar: „Maria.” In Ecclesia (orgaan van de Stichting Vrienden van Dr. H. F. Kohlbrugge) noemt dr. H. Klink uit Hoornaar het een van de ontroerendste gebeurtenissen op de dag van Pasen. „„Maria” – wat in een stem kan worden uitgedrukt.”
„Een van de ontroerendste gebeurtenissen op de dag van Pasen is de ontmoeting van de opgestane Christus met Maria Magdalena. Hij spreekt daarbij ‘slechts’ één woord: „Maria”.
Door het noemen van haar naam ontdekt Maria dat het Christus is die haar aanspreekt. Wie moet niet denken aan wat Jezus Zelf gezegd heeft en wat we ook vinden in het Johannesevangelie: „Mijn schapen horen mijn stem en ze volgen Mij”?
De stem is een wonderlijk instrument. De klank ervan laat iets van onze eigen levensgeschiedenis horen, aldus de pedagoog F. W. Foerster (1869-1966) in zijn boek ”Jugendlehre”.
Als dat zo is, hoe moet dan Christus’ stem niet geklonken hebben met Zijn ‘levensgeschiedenis’, waarvan de Bijbel vertelt, als achtergrond – ook en juist toen Hij de naam van Maria Magdalena uitsprak? Wat daarin óók doorklonk, was dat Hij de levensgang van Maria kende.
De manier waarop we een naam kunnen uitspreken, kan zo’n teerheid en diepte hebben dat de ander voelt dat we hem kennen, van zijn of haar leven afweten, van de zorgen, noden, de blijdschap en van alles wat door hem of haar is heengegaan. Beide elementen moeten in de stem van Christus hoorbaar geweest zijn. Maria hoorde Zijn stem en hoorde in die stem de herkenning van háár leven.
Ze hoorde er nog iets in. Aan de ‘geschiedenis’ van Christus’ leven had zich een beslissend element toegevoegd: dat van het lijden en van de nieuwe dimensie van de opstanding. Hoe graag wilde Hij haar daarmee bekendmaken, om zo definitief voor haar het Koninkrijk der hemelen te openen.
„Maria”, klonk het. In die stem lag iets daarvan dat het heilswerk dat begonnen was, in nog grotere allure zou worden voortgezet en van de blijdschap haar daarmee bekend te maken.
Al deze aspecten die doorklonken in Christus’ stem, brachten háár tot de blijde uitroep „Rabboeni!” En ook dan is het zo dat in dit éne woord haar geschiedenis doorklonk. In dit woord lag diepe dankbaarheid, verrassing en vooral ontroering. We tasten niet mis als we zeggen: de ontroering van iemand die onverwacht als ‘opnieuw geboren’ is en die uit de duisternis gegaan is tot het wonderbaar licht.”