Gil Courtemanche schrijft roman over kindsoldaten in Congo
De Canadese schrijver Gil Courtemanche borduurt in zijn nieuwe boek ”De wereld, de hagedis en ik” voort op zijn oudere thema. Hij dompelt een gefrustreerde jurist onder in de ellende van, onder meer, Congo.
Claude Tremblay, een Canadees uit Québec, is politiek analist in Den Haag. Hij legt dossiers aan voor de aanklager van het Internationaal Strafhof in de zaak tegen de Congolese oorlogsmisdadiger Kabanga. Kabanga wordt beschuldigd van rekrutering van kindsoldaten en verkrachting. Hij is de spin in het web van de illegale handel in diamanten, goud en coltan, een grondstof die gebruikt wordt voor de productie van mobieltjes.
Door een vormfout komt Kabanga vrij en keert hij terug naar zijn land. Tremblay is boos dat het recht zijn loop niet kan krijgen. Hij neemt ontslag bij het hof en boekt een vlucht, omdat hij zelf wil zien wat de terugkeer van Kabanga voor Congo betekent.
Hij gaat naar Bunia en staat er oog in oog met Kabanga, die in zijn vaderland evangelisch voorganger is geworden – een handige dekmantel voor zijn oude praktijken. Verder legt Tremblay contact met kindsoldaat Josué. Die trekt de rimboe in, waarna de geschiedenis zich lijkt te herhalen. Als een kloon van Kabanga verzamelt Josué een bataljon kindsoldaten om zich heen. Ze willen Kabanga nu voor hun eigen tribunaal dagen. Tegen Tremblay zegt hij: „Wij gaan het recht laten zegevieren waar jou dat niet gelukt is.”
Aangezien de verdachte recht heeft op een eerlijk proces, verklaart Tremblay dat hij Kabanga gaat verdedigen tegenover Josué. De kinderen executeren Kabanga. Ten slotte moet Tremblay vertrekken omdat zijn leven in gevaar is. Kabanga’s sympathisanten zien in hem de kwade genius.
Courtemanche behandelt een actueel thema: zijn boek gaat over Europa, Afrika, oorlog, vluchtelingen, kindsoldaten, honger, corruptie, aids en stammentwisten. Als zelfs het Internationaal Strafhof blundert, waar zijn we dan met elkaar mee bezig, vraagt de schrijver zich af. Daarmee legt hij de vinger op de zere plek. In het aardse koninkrijk zijn recht en gerechtigheid ver te zoeken.
Maar Courtemanche heeft een andere blikrichting. Bij hem is er geen enkel perspectief op een ‘beter’ leven. Hij is horizontaal gericht, laat geen enkele verticale dimensie doorschemeren. Daarom zien we de hoofdpersoon als iemand die, getekend door een moeilijke jeugd en een vader die suïcide heeft gepleegd, van de ene relatie in de andere rolt. Er is geen hoop en geen verwachting en daarom alleen al ademt deze roman een treurige geest. Alleen de hagedis, zijn kameraad die Tremblay in Congo op zijn bureau opdoet en meeneemt naar de Bretonse kust, is zijn vriend. Als die doodgaat, neemt hij een kat. Want hij wil niet alleen sterven.
Courtemanche speelde eerder met hetzelfde thema. In ”Een zondag aan het zwembad van Kigali” situeert hij een teleurgestelde Canadese journalist in Rwanda om hem een film te laten maken over aids, een missie die faalt.
Bij de roman zijn de nodige kanttekeningen te plaatsen als het gaat over de levensmoraal en taalgebruik (concreet: vloeken en overspel). Maar één ding kan Courtemanche niet worden ontzegd, en dat is dat hij Nederlanders in de nietsverhullende spiegel laat kijken. De gemiddelde Nederlander is volgens hem lawaaiig, vulgair en onbeleefd. Dat zulk gedrag van Nederlanders soms met het puritanisme van zijn landgenoten botst, mag een schrale troost heten.
De wereld, de hagedis en ik, Gil Courtemanche; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 234 5852 4; 220 blz.; € 18,50.