Opinie

Wisse versus Schilder

De namen van professor G. Wisse (1873-1957) en professor dr. K. Schilder (1890-1952) roepen verschillende reacties op. Niet zo bekend is dat hun levensweg en theologie allerlei onderlinge verbindingslijnen laten zien. Toch overheersen uiteindelijk forse accentverschillen, die de gereformeerde gezindte tot op de dag van vandaag vergezellen.

Prof. dr. A. Baars
1 October 2010 22:59Gewijzigd op 14 November 2020 11:59
Foto RD
Foto RD

Van 1909 tot 1912 is Wisse predikant van de Gereformeerde Kerk in Kampen. In die tijd woont Schilder in die stad en studeert hij er theologie aan de Theologische School. In 1910 en 1911 volgt hij bij Wisse belijdeniscatechisatie. Op zondag 25 maart 1911 legt Schilder belijdenis af in een kerkdienst in de Burgwalkerk. Wisse gaat daarin voor en heeft –in de woorden van Schilder– „het ”welkom in den strijd” in een machtige preek over den lijdenden Christus voor Pontius Pilatus, den in onschuld zijn handen wasschende, toegeroepen.”

In Wisses Kamper periode bestaan er allerlei contacten tussen hem en Schilder. Belangrijk is vooral dat in deze jaren de Vereeniging voor Christelijke Wijsbegeerte in Kampen wordt opgericht. In tweewekelijkse bijeenkomsten behandelt Wisse voor dit gezelschap verschillende vraagstukken die verband houden met de christelijke religie en wereldbeschouwing. We moeten hierbij denken aan onderwerpen als: theosofie, spiritisme, socialisme en de verhouding Bijbel en wetenschap. Veel van wat Wisse hier behandelt, verschijnt in deze tijd of later in druk. Schilder behoort samen met veel Kamper studenten tot de regelmatige bezoekers van deze bijeenkomsten. Zijn waardering voor Wisse blijkt hieruit dat hij hem zijn „altijd gerespecteerden filosofisch-dogmatischen cursusleermeester” noemt.

Kerkelijke overgang

In de loop van 1920 breekt Wisse met de Gereformeerde Kerken en sluit hij zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerken. Over die overgang is in de kerkelijke pers heel wat te doen. Een van degenen die hierop reageren, is Schilder, op dat moment predikant van de gereformeerde kerk van Gorinchem. Hij schrijft onder meer dat „ds. Wisse zijn heengaan uit de Gereformeerde Kerken verdedigd heeft met een beroep op persoonlijke overtuigingen, in hem gewekt of liever plotseling gerijpt door zeer intieme geestelijke ervaringen.”

Hiermee heeft Wisse volgens Schilder „eigen persoonlijke ervaring, eigen subjectief beleven verheven tot norm en maatstaf van objectieve waarheid.” Later wordt Schilders toon tegenover Wisse nog scherper. Ook die is trouwens bepaald niet onkritisch als hij een enkele keer een boek van Schilder bespreekt.

Dan breekt 1944 aan, het jaar waarin Schilder door de synode van de Gereformeerde Kerken wordt geschorst en de vrijmaking plaatsvindt. In verband met die gebeurtenissen schrijft Wisse Schilder het volgende: „Het is nu circa 35 jaar geleden, dat ge op mijn studeerkamer in Kampen een ernstige ure hebt doorgebracht in ernstig en hartelijk zielsgesprek. Ge weet dit nog wel. En thans…? Ik wilde nog wel eens met mijn mij ver boven het hoofd uitgegroeide ‘leerling’ spreken. Ik heb behoefte om u mijn sympathieke gevoelens te vertolken. (…) God sterke en zegene u. (…) En nu wat uw opvattingen aangaat met betrekking tot verbond en doop. Ik beken dat ik uw gevoelens niet voldoende genoeg ken. Kunt ge bij gelegenheid het mij niet eens duidelijk zeggen in korte woorden? Staat ge aan onze zijde? Kunt ge de Chr. Geref. Kerk niet wat beter en althans milder beoordelen? (…) Met vriendelijke en hartelijke groeten, ook van mijn vrouw, Gode bevolen door uw toegenegen broeder in Christus, G. Wisse.”

In maart 1949 moet Wisse in Kampen een lezing houden en zoekt hij Schilder daar op. Van deze ontmoeting, die hun laatste zou zijn, geeft Wisse in De Wekker de volgende impressie: „Ik kwam bij Schilder en werd allervriendelijkst ontvangen op z’n studeerkamer. Kamer? Neen, dat is te zwak, studeer-zaal, een boekenpaleis. Ik stond een ogenblik ‘paf’, toen ik binnentrad. (…) Stel u voor een groote lange en hooge zaal, met verschillende bureaux en werktafels, en rondom langs al de wanden en hoog tot den zolder toe, alles één boekenkast; honderden, neen duizenden boekwerken. (…) Ik kon niet nalaten mijn gesprek te openen met te zeggen: Het gaat mij ongeveer als de koningin van Scheba, veel had ze gehoord van Salomo, maar toen ze in diens paleis zelf was gearriveerd, riep ze uit: De helft is mij niet aangezegd. Schilder lachte goedmoedig… Ik moest afscheid nemen en we scheidden als oude vrienden.”

Heilshistorische prediking

Ik wil in het vervolg van dit artikel vooral ingaan op de visie van beide hoogleraren op de prediking. In de jaren 30 en 40 van de vorige eeuw oefent Schilder samen met een aantal jongere medestanders scherpe kritiek op de doorsnee prediking in de Gereformeerde Kerken en daarbuiten. Deze prediking wordt al spoedig getypeerd als ”exemplarisch”. Dat wil zeggen dat de voorgangers in hun prediking over ”historische stoffen” van het Oude Testament daaraan steeds voorbeelden (”exempelen”) ontlenen voor de gemeente van nu.

Dat kunnen voorbeelden ter navolging zijn, maar ook waarschuwende. Een van de critici schrijft: „Zo moest de gemeente zich de ene zondag spiegelen aan het geloof van Abraham en de volgende zondagen hoorde zij preken over de worsteling van Jacob, de standvastigheid van Jozef, het overspel van David, de verloochening van Petrus, het verraad van Judas, de twijfel van Thomas enz.”

De bezwaren van Schilder en anderen laten zich als volgt onder woorden brengen. Zo wordt de ene grote heilsgeschiedenis van God in stukken gebroken. Elk stukje is een leerzaam verhaal dat onmiddellijk op de gemeente van nu kan worden toegepast. Bovendien komt zo de vrome mens in het middelpunt te staan, niet wat God doet in de heilshistorie ter voorbereiding van de komst van Zijn Zoon. Exemplarische predikers ontlenen trouwens ook nogal eens morele, psychologische of ‘geestelijke’ lessen aan de figuren uit de Bijbel die in de tekst zelf niet te vinden zijn.

Schilder en zijn medestanders pleiten tegenover deze manier van preken voor een ”heilshistorische prediking”. Schilder zelf geeft hiervan de volgende omschrijving: „Een preek over een ”historische stof” is dán alleen préék, als zij Gods werk van zelfopenbaring ter verlossing in Christus aanwijst, gelijk dat werk voortgeschreden is tot op dat bepaalde ”tijdsgewricht”, waarin de tekst ons inleidt, en wanneer zij dát bepaalde ”punt” van ontwikkeling van Gods werk, zoëven genoemd, in verband zet met heel de ”lijn” van dit werk (al de eeuwen, al de Schriften door).”

Concreet betekent dit dat voortdurend gevraagd moet worden naar het precieze moment in de heilsgeschiedenis waarop die gebeurtenis plaatsvindt. Zo kan bepaald worden in welke relatie die gebeurtenis staat tot de komst van Christus. Schilder wil zo de objectiviteit van het heil veilig stellen, al zou hij bezwaar hebben tegen de term objectiviteit. Bovendien strijdt hij op deze manier voor een christocentrische prediking, juist ook over teksten uit het Oude Testament.

Ten slotte laat deze benadering ook zien dat Schilder en zijn medestanders bezwaar hebben tegen allerlei vormen van subjectivisme. Hierbij moeten we denken aan bepaalde tendensen binnen de pinksterbeweging, maar ook aan trekken die voorkomen binnen de uitlopers van de Nadere Reformatie in de gereformeerde gezindte.

Heilsorde

Wisse neemt uiteraard kennis van het debat over de heilshistorische prediking in de Gereformeerde Kerken. Toch is het opvallend dat hij in zijn geschriften weinig aandacht schenkt aan deze kwestie. Dat houdt verband met het feit dat Wisse, veel meer dan Schilder, denkt vanuit de klassieke definitie: prediking is uitleg én toepassing van het Woord van God. Anders gezegd: de prediking heeft volgens hem zowel een voorwerpelijke (objectieve) als een onderwerpelijke (subjectieve) kant. Binnen dit kader pleit Wisse sterk voor de objectiviteit van het heil.

Zijn theologie heeft immers, net als die van Schilder, een verbondsmatig karakter. Alleen legt hij in zijn verbondsvisie wel andere accenten. Zo benadrukt Wisse dat het heil in Christus ook persoonlijk moet worden toegeëigend in de weg van geloof en bekering. Deze lijn tekent zich al af als hij nog predikant is in de Gereformeerde Kerken, maar wordt daarna nog versterkt. Zijn praktische geschriften, zoals ”De Droefheid naar God” (1926), leggen hier duidelijk getuigenis van af.

Het blijkt ook uit zijn werk ”De heilsfeiten” (1947). Hierin legt hij vooral veel nadruk op de persoonlijke beleving van de vrucht van wat God in de heilsfeiten van Kerst, Goede Vrijdag, Pasen en Pinksteren heeft geschonken. Kortom: Wisse vraagt voortdurend aandacht voor de heilsordelijke aspecten van de prediking, oftewel: voor het werk van de Heilige Geest in het hart van zondige mensen.

Trimp

Terugkijkend op de visies van Wisse en Schilder is zeker van belang dat professor dr. C. Trimp, emeritus hoogleraar in Kampen en leerling van Schilder, in 1986 op het debat over de heilshistorische tegenover de exemplarische prediking terugkomt. In zijn taxatie spreekt hij allereerst zijn grote waardering uit voor het pleidooi voor de heilshistorische prediking door Schilder en de zijnen. Hij stelt nadrukkelijk dat deze benadering „blijvende winst” heeft opgeleverd voor de prediking.

Toch plaatst Trimp ook kritische kanttekeningen. De belangrijkste daarvan is dat hij van mening is dat de heilshistorische methode te weinig oog heeft voor het werk van de Heilige Geest. Hij signaleert dat voorstanders van deze methode wel veel hebben „nagedacht over het werk van God in de (komende) Christus, maar dat er tegelijkertijd weinig gespeurd is naar het werk van God de Heilige Geest in de gebeurtenissen, waarvan de Bijbel ons het verhaal geeft.”

Zodoende wordt in de heilshistorische prediking wel veel nadruk gelegd op de voortgang van Gods werk in de heilsgeschiedenis op weg naar de komst van Christus. Maar tegelijk bleef de verborgen omgang tussen God en Zijn volk sterk onderbelicht.

Deze evenwichtige en eerlijke taxatie van Trimp verdient navolging. Predikanten moeten niet teruggaan achter de lijn van Schilder. Bij het preken over het Oude Testament moet de heilsgeschiedenis zeker de inzet zijn. Het is goed daarover te spreken vanuit een trinitarisch perspectief: het gaat om het werk van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in de verwerkelijking van Zijn heilsplan.

Maar ook de heilsordelijke, de bevindelijke lijn in de prediking dient in een trinitarische spreiding ter sprake te komen. Het gaat bij goede geestelijke leiding in de prediking immers om het werk van de Vader (heilsbeschikking), van de Zoon (heilsverwerving) en van de Heilige Geest (heilsbediening), aldus W. Kremer.

Wellicht dat een voluit trinitarische doordenking van het geheim van de prediking kan helpen het dilemma heilshistorisch-heilsordelijk te boven te komen. Zij kan in elk geval helpen de visies van Wisse en Schilder dichter bij elkaar te brengen; en dat is winst.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer