Opinie

WRR-rapport goede aanzet voor debat

Het vandaag verschenen WRR-rapport over zestig jaar ontwikkelingssamenwerking vormt een goed uitgangspunt voor een maatschappelijk debat, vindt Henk Jochemsen. Daarin moet het onder meer gaan over morele en politieke overtuigingen en keuzes die het rapport onbesproken laat.

18 January 2010 14:30Gewijzigd op 14 November 2020 09:38Leestijd 5 minuten

Het met spanning verwachte rapport ”Minder pretentie, meer ambitie” van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) geeft een kritische, maar evenwichtige bespreking van de hoofdlijnen van zestig jaar ontwikkelingssamenwerking (OS). De kritiek richt zich niet eenzijdig op de maatschappelijke organisaties, ook de bilaterale en de multilaterale hulp worden niet gespaard. Terecht, mijns inziens.De WRR benoemt niet alleen wat misgegaan is, maar ook de positieve resultaten die voor mensen in diepe armoede werden bereikt. Na veel eenzijdige en kreterige kritiek die de afgelopen tijd over de OS-sector is uitgestort, is deze onderbouwde evenwichtigheid weldadig.

Tegelijkertijd schuwt men niet om de OS-sector en de plaats van de overheid en van andere partijen daarin fundamenteel ter discussie te stellen. Een dergelijke discussie is nodig om recht te doen aan de problemen die er wel degelijk zijn en aan de aanhoudende scepsis en kritiek in politiek en samenleving. En om die vruchtbaar te maken voor de uitvoering van de blijvende verantwoordelijkheid om armoede en mondiale bedreigingen van vreedzame en rechtvaardige verhoudingen in de wereld tegen te gaan.

Leemte

Het rapport signaleert terecht dat de wereld sinds OS in moderne zin begon (na WO II) drastisch is veranderd, en dan vooral de laatste twee decennia. Het klassieke patroon van ”rijk helpt arm met kapitaal en kennis” heeft grotendeels afgedaan. Er zat een stuk goedbedoeld en op korte termijn deels nuttig paternalisme in. Maar het impliciete culturele superioriteitsgevoel dat er ook in zat (zit?) heeft eraan bijgedragen dat er ook heel wat is misgegaan.

Ik deel dan ook de conclusie dat we niet meer moeten spreken van ontwikkelingssamenwerking, maar van mondiale samenwerking waarin iedereen wat te geven en wat te ontvangen heeft. Mijns inziens zijn de crises die we nu doormaken (economische, klimaat- en voedselcrisis) en die allerlei problemen in ontwikkelingssamenwerking schrijnend aan het licht brengen, mede gevolg van een doorgeschoten westerse moderniseringsagenda. Centraal hierin staat de wetenschappelijk-technische beheersing van de leefomgeving van de mens, die materiële productie en consumptie als hoog(ste) doel stelt.

Op dit punt constateer ik in het rapport een leemte. Het bespreekt wel de belangrijkste motieven voor OS, maar velt daarover geen oordelen. Iets soortgelijks is te zien als het rapport aanbeveelt om het begrip ontwikkeling in de mondiale samenwerking centraler te stellen. De auteurs geven dat begrip geen nadere invulling, terwijl juist een eenzijdig economische en technische invulling ervan de achtergrond vormt van veel problemen.

Men stelt tevens dat het nieuwe beleid waarin het ontwikkelingsperspectief in samenhang een plaats krijgt, politieke keuzes vraagt. Niet alle belangen kunnen tegelijk gediend worden. Maar hier maakt het rapport geen expliciete keuzes.

Tegelijkertijd worden vergaande voorstellen gedaan over de wijze waarop de overheid vorm moet gaan geven aan de mondiale samenwerking. Die voorstellen zijn alleszins verdere doordenking en bespreking waard. Maar in die nieuwe voorgestelde structuur liggen natuurlijk ook normatieve keuzen besloten, al blijven die impliciet.

Voor een WRR-rapport misschien begrijpelijk. Maar het betekent wel dat het rapport een ethisch en politiek tekort kent dat vraagt om een verdergaand politiek en maatschappelijk debat. Dat moet niet alleen gaan over de organisatorische vormgeving van de mondiale samenwerking, maar ook over de morele en politieke overtuigingen die eraan ten grondslag liggen.

Religie

Terecht ziet de WRR in de nieuwe structuur voor de mondiale samenwerking, en ook in het debat hierover, een belangrijke rol weggelegd voor maatschappelijke organisaties. Een evenwichtige ontwikkeling kan niet zonder een krachtig maatschappelijk middenveld en bij de vorming daarvan kunnen maatschappelijke organisaties bij uitstek dienstbaar zijn.

Opvallend hierbij is overigens dat de rol van religies en religieuze organisaties –waaronder kerken– onbesproken blijft (voor zover ik heb kunnen zien bij mijn eerste en voorlopige kennisname). De ervaringen van Prismaleden tonen aan dat christelijke organisaties niet alleen een sterk draagvlak hebben in Nederland, maar ook vaak goede partners vinden in christelijke organisaties en kerken in de ontvangende landen. Een dergelijke samenwerking biedt de mogelijkheid praktische hulp te plaatsen in een breder zicht op leven en wereld in het licht van de Bijbel.

Het Woord van God biedt mijns inziens het beste uitgangspunt om –in alle voorlopigheid– te werken aan verbetering van vaak schrijnende omstandigheden. Dat lost niet alle problemen op, maar kan wel iets zichtbaar maken van de barmhartigheid en rechtvaardigheid die de Heere van mensen vraagt. Dan worden mensen geholpen om zelf ‘eigenaar’ te worden van de ontwikkeling van hun samenleving. Alleen als dat gebeurt kan die ontwikkeling beklijven.

Kortom, ik zie het rapport vooral als een goede start om het politieke en morele debat over arm en rijk, over rechtvaardigheid en duurzaamheid op landelijk en mondiaal niveau, en over de wijze waarop diverse betrokkenen daarin (samen)werken, nu open en inhoudelijk voort te zetten.

De auteur is algemeen directeur van Prisma, vereniging van christelijke organisaties in ontwikkelingssamenwerking.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer