Luie buiken en addergebroed
Vaste bezoekers van landen rond de Alpen herkennen het meteen: het pleisterwerk waarmee huizen, kerken, kastelen en torens omgebouwd zijn tot immense kunstwerken. Vanaf een afstand lijken saaie gevels ineens bekleed met marmerplaten of voorzien van reusachtige sgraffitoschilderijen.
In sommige steden is het complete marktplein voorzien van zulke sierlijke façades, zodat de bezoeker zich in een openluchtmuseum waant. Totdat je je in het buitengebied van zo’n plaats begeeft. Want dit soort pleisterwerk kan slecht tegen vocht en als het niet goed onderhouden of beschermd wordt, brokkelt het snel af. Dan blijkt pas wat er achter zo’n laag schuilgaat.Dat contrast tussen het schitterende stucwerk en de vergane glorie roept herinneringen op aan de toespraak van de Heere Jezus in Matth. 23, waar Hij de vormengodsdienst van de farizeeërs en de schriftgeleerden hekelt. Hij gebruikt daarvoor een bijzonder scherpe uitdrukking: witgepleisterde graven, vanbuiten mooi, vanbinnen vol doodsbeenderen en onreinheid.
Wat moet dat hard aangekomen zijn bij Zijn toehoorders! Juist zij die als geen ander wisten wat er rein en onrein was en zich ook strikt aan die wetten hielden, werden hier beticht van geveinsdheid. Ook de andere beschuldigingen in het hoofdstuk liegen er niet om.
Zulke taal klinkt vandaag de dag niet vaak meer van de kansel. Wie zich morgen in de kerk hoort aanspreken als moordenaar, slang of addergebroedsel, zit vast niet rustig in de bank. Er is ook geen kerkbode die het waagt om mensen als Wilders, Halsema of Plasterk aan te duiden als uitzinnige Galatiërs, drekgoden of luie buiken. Maar waarom zou dat ook nodig zijn?
Juist gisteren hebben opinieleiders uit de gereformeerde gezindte zich bezonnen op de vraag hoe het christelijk geluid in de samenleving beter tot uiting kan komen. Dat zo’n bezinning geen overbodige luxe is, bleek deze week wel uit de reacties op de SGP-motie over minaretten.
Vooruitlopend op het gesprek zijn de afgelopen maand allerlei waardevolle adviezen aangereikt. Uit verschillende hoeken klonk het pleidooi voor heldere, duidelijke taal. Meestal werd dan bedoeld: leg toch vooral goed uit wie je bent en waar je voor staat, niet aan de hand van zestiende-eeuwse begrippen of moeilijke belijdenisgeschriften, maar in een taal die de postmoderne naaste begrijpt.
Kerklatijn
Inderdaad, goede communicatie is niet eenvoudig. Sprekers die onvoldoende rekening houden met hun hoorders, wekken de indruk dat ze al tevreden zijn als ze tenminste wat gezegd hebben. Net als in de tijd van het kerklatijn vinden ze hun boodschap kennelijk niet écht belangrijk voor de luisteraar.
Maar andere sprekers hebben juist te veel begrip voor hun publiek. Dat gevaar dreigt zeker in de gereformeerde gezindte. Als iemand min of meer in de hoek gedrukt wordt, is de verleiding groot de toon wat te matigen en te zoeken naar acceptatie. We willen graag te boek staan als redelijk, aardig of democratisch en dat verdraagt zich slecht met het ventileren van heel uitgesproken meningen. Respect voor de ander is prima, maar dat mag niet ten koste gaan van de waarheid.
Is dat niet een van de zwakke plekken in het publiek getuigenis van christenen? Niet alleen de Bijbel maar ook de kerkgeschiedenis laat veel voorbeelden zien van mannen –en soms ook vrouwen– die vol profetisch vuur hun tijdgenoten tot de orde riepen. In een brief aan paus Julius II laat Erasmus deze woorden in de mond van de apostel Petrus: „Als de satan een plaatsvervanger zoekt, is niemand daarvoor zo geschikt als u. U heeft zich paus gemaakt door list, woeker en bedrog.” Predikanten als Kuyper, Kersten en Wisse stonden erom bekend dat ze geen blad voor de mond namen.
Hellepad
Juist in een samenleving die vol vragen zit, mogen christenen zeggen dat zij de Waarheid in pacht hebben. Niet eigenwijs, niet uit de hoogte, maar wel duidelijk en op z’n tijd ook confronterend. Wie de Bijbel voor waar houdt, vervalt niet in mierzoete middelmatigheid die kool en geit spaart.
Vanuit dat perspectief ziet de samenleving er ineens heel anders uit. Ds. Ledeboer dichtte daarover als zondaars „die hollen op het hellepad/ naar satans rijk en duivelsstad.” Aan zulke taal wordt snel aanstoot genomen. Dat is niet nodig, zolang die waarheid maar samengaat met de boodschap dat God Zijn koorden van liefde uitwerpt om mensen te trekken uit die optocht naar de hel.
Wie zo getuigend spreekt, komt niet in de verleiding om anderen te beledigen. In politiek Den Haag gaat het soms over ”tuig van de richel” en mensen die ”knettergek” zijn. Zulke krachttermen heeft een christen niet nodig. Maar de Van der Vliesnorm sluit niet uit dat het kwaad bij de naam genoemd wordt. Het is de kunst om, zonder op de man te spelen of grove taal te gebruiken, toch het juiste korreltje zout te leggen.
Zo’n term ”witgepleisterde graven” moet dus kunnen. Maar dat stelt eisen aan de spreker. Wie een ander beschuldigt, wijst ook naar zichzelf. En dan heeft de gereformeerde gezindte genoeg om de hand in eigen boezem te steken. Want voor je het weet, spat het pleisterwerk ervan af.
Reageren aan scribent? welbeschouwd@refdag.nl.