Coalitievorming
In Acta Politica (volume 44 number 3) analyseren een Noorse en een Zweedse auteur de bereidheid van politieke partijen in beide landen om al voor de verkiezingen afspraken te maken over coalitievorming. In beide landen zijn coalitiekabinetten normaal. Voor de verkiezingen spreken partijen zich meestal niet uit over hun coalitievoorkeuren. Recent gebeurde dat echter in beide landen wel. Daarmee geven partijen een signaal af dat zij mogelijk de regering gaan vormen. Dat signaal zou kiezers moeten aantrekken. De ideologische afstand tussen de deelnemende partijen moet beperkt zijn en de coalitie niet te groot. De hypothese dat de betreffende partijen niet te veel in omvang moeten verschillen, wordt door de Noorse en Zweedse voorbeelden niet bevestigd.
Politieke partijen richten zich over het geheel genomen op het verkrijgen van de regeermacht, het realiseren van beleidsdoeleinden en het maximeren van hun kiezersbestand. Partijen die voor de verkiezingen afspraken maken over een coalitie, zullen zich sterk laten leiden door het verlangen naar regeermacht. Een regeermacht die zij zonder dergelijke afspraken onbereikbaar achten.Ten slotte zijn goede persoonlijke verhoudingen tussen de betreffende politieke leiders en positieve ervaringen met samenwerking tussen hun partijen in de lokale politiek eveneens relevante factoren.
Het Noorse en Zweedse voorbeeld laten ook zien dat partijen die bij vorige verkiezingen een dreun hebben gehad, meer geneigd zijn om al voor de verkiezingen een coalitie met andere partijen aan te gaan.
Ook de vrees om na de verkiezingen buitenspel te worden gezet, zal die geneigdheid om voor te sorteren vergroten.
Socialisme & Democratie (jaargang 66 nummer 9) is gewijd aan het thema populisme. Oud-partijvoorzitter Ruud Koole, hoogleraar politieke wetenschap in Leiden, stelt daarin de populismeparadox aan de orde. Populisten hebben hun succes vaak te danken aan hun stelling dat ‘Den Haag’ niet representatief is voor ‘het volk’. Maar wanneer zij zelf tot het parlement doordringen en daar invloedrijk worden, verliest die stelling vanzelf haar kracht.
Door de opkomst van populistische politici wordt de politieke klasse immers meer representatief voor wat er leeft onder het volk. Bovendien noopt hun succes andere partijen ertoe om de door hen aangedragen politieke thema’s serieus te nemen.
In de vooroorlogse jaren kon de NSB als een populistische beweging getypeerd worden. Ook de SDAP had aanvankelijk populistische kenmerken.
Naoorlogse populistische partijen in Nederland waren de Boerenpartij, de Centrumdemocraten, de ouderenpartijen en de SP (met name in de periode dat zij zich als tegenpartij presenteerde). Meer recent moeten de bewegingen van Fortuyn, Wilders en Verdonk genoemd worden.
Koole onderscheidt populisme van het hanteren van een populaire stijl. Dat laatste komt men ook bij andere politici tegen. Kenmerkend voor het populisme is de sterke nadruk op het onderscheid tussen volk en politieke elite.
Bovendien koestert men een welhaast mythische opvatting over de eenheid van dat volk. Populistische leiders zien zichzelf als de ware vertegenwoordigers van de ‘gewone mensen’ wier belangen, zorgen en opvattingen door de regering en in het algemeen ook door de media en de politieke partijen zouden worden veronachtzaamd.
Vaak wordt hieraan een rauw meerderheidsdenken gekoppeld, waarin weinig plaats is voor de rechten van minderheden.
In dit verband verwijst Koole naar James Madison, een van de founding fathers van de VS. Madison was beducht voor een meerderheidstirannie. Juist met het oog daarop moesten in de constitutie de rechten van minderheden worden vastgelegd.
In Sociologie Magazine (17e jaargang nummer 3) voert emeritus hoogleraar Anton Zijderveld een pleidooi voor de stadscultuur. Hij ziet die als een combinatie van de economische cultuur en de burgercultuur. De basis daarvoor is gelegd tijdens de Renaissance in de Noord-Italiaanse steden. De handel floreerde daar en tegelijkertijd konden de wetenschap, de universiteiten en de kunsten zich ontwikkelen. De bourgeoisie werd invloedrijker dan de adel en de geestelijkheid.
Stedelijkheid ziet Zijderveld ook als een typisch westers fenomeen. In India is de identificatie met de kaste belangrijker dan die met de stad, zo schrijft hij.
In Japan is er een sterke identificatie met het Japanse volk als geheel. Ook zijn in tal van culturen de familiebanden belangrijker dan de binding aan de eigen stad.
Omdat de moderne grote stad multicultureel is, is er sprake van pluraliteit. Deze diversiteit heeft de mogelijkheid van keuzes en dus van twijfel in zich.
Zijderveld ziet dat als uiterst waardevol. Het verdwijnen van de twijfel acht hij levensgevaarlijk. Aan de universiteit zou je twijfelen moeten leren, zeker in een vak als sociologie. Maar dat kom je volgens hem maar weinig tegen.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.