Een theekastje en een oude foto
Nieuwerkerkers zijn geboren, getrouwd of overleden voor of na de watersnood. „De ramp is een baken in de geschiedenis van Nieuwerkerk”, schrijft Margriet Flikweert.
Ze werd zelf zestien jaar na de ramp geboren en merkt hoe die gebeurtenis nog steeds voortleeft in haar familie en in haar dorp. Een persoon relaas van iemand die de verhalen uit de tweede hand heeft. Aan de boekenplanken vol publicaties over de watersnood zelf doe ik niets af en voeg ik niets toe. Ik heb de verhalen van mijn ouders, mijn opa’s en mijn oma’s. Maar ik weet wel hoe de ramp voortleeft. Niet alleen op het oude kerkhof van Nieuwerkerk, waar de 289 slachtoffers begraven liggen onder een mooi monument - van sommigen is alleen de naam vermeld, omdat hun lichamen nooit zijn gevonden, andere met hele gezinnen bij elkaar. De ramp is een baken in de geschiedenis van Nieuwerkerk, enigszins te vergelijken met het vuurwerkongeluk in Enschede en de nieuwjaarsbrand in Volendam. Nieuwerkerkers zijn geboren, getrouwd of overleden voor de ramp of na de ramp. En voor sommigen lijkt het nog maar net gebeurd, al is het dan vijftig jaar geleden.
Toen oma Johanna, de moeder van mijn vader, bijna zes jaar geleden overleed, erfde ik een theekastje uit de jaren dertig, gemaakt door haar oom Willem, en een foto van oma’s familie uit het Nieuwerkerk van 1952. Oma was altijd erg gehecht aan die foto, waarschijnlijk omdat bijna alle kiekjes van voor de ramp waren „verdronken”, zoals zij dat noemde.
Op deze foto zijn oma’s ouders 45 jaar getrouwd. Overgrootoma met Duivelandse muts, zondagse klederdracht. Ze zit er nogal stram bij, de schouders opgetrokken, kromme vingers; waarschijnlijk leed ze toen al aan gewrichtsreumatiek. Vrolijke witte strik in het haar van nichtje Matty. Vaasje bloemen op de voorgrond. Dit is de laatste foto van de ouders van oma Johanna. Precies negen maanden later waren ze dood, net als bijna alle ooms en tantes van oma en hun kinderen. Plus twee broers en een zus van opa: Jacob en zijn zoon Marien, Johannis met zijn vrouw en twee kinderen en Maatje, de ongetrouwde zus die haar ouders verzorgde. Ze zijn in hun slaap door het water verrast.
Lievelingspaard
Opa van vaders kant had een stal met paarden. Mooie, sterke, Zeeuwse werkpaarden. „Hij had geen tijd meer om ze allemaal los te snijden”, zei oma. „Het water steeg te snel.” En daarna kwam dan onvermijdelijk het verhaal van Bles, het beste paard van stal en het lievelingspaard van mijn vader, die het huis binnenkwam en de trap op probeerde te klimmen. En dat opa hem steeds weer naar beneden duwde, het water in. „Dat moest wel”, zei oma, „het huis kraakte in zijn voegen. Eén gevel lag er al uit en een andere stond op instorten. En de buren hoorden we verdrinken of zagen we op het dak -als wankel reddingsvlot- voorbij varen.” Ik kon het niet horen, en toch wilde ik alles weten.
Mijn vader en oma hebben altijd veel over de ramp gepraat. Oma Johanna altijd met die lichte berusting die je vaker ziet bij oude mensen, zeker in een behoudend dorp als Nieuwerkerk. Ze zei niet: „Het was nu eenmaal Gods wil”, maar je voelde wel dat ze dat dacht. Dan stopte ze even met breien en staarde ze een beetje voor zich uit.
Of ze veel heeft gerouwd om haar ouders, zwagers, schoonzussen, ooms, tantes, neefjes en nichtjes, weet ik niet. Oma hield niet van klagen. „Ik was niet de enige. Iedereen was iemand kwijt”, zei ze dan. Wel vertelde ze over oom Willem uit Vlaardingen, de maker van het theekastje, die na de ramp een paar dagen over het dorp zwierf op zoek naar zijn verdwenen familie. Er was ook weinig gelegenheid voor rouwverwerking. Na de ramp kwam de evacuatie en daarna de verhuizing naar de noodwoning bij Zierikzee en de wederopbouw van het dorp. Oma had haar handen vol.
Identificatie
Mijn vader heeft de ramp heel bewust meegemaakt. Hij was in 1953 zestien jaar, net klaar met de landbouwschool. Zakelijk over de gebeurtenissen praten, kan hij nog steeds niet. Altijd vertrekt zijn mond, klinkt zijn stem raar of staat er water in zijn ogen, en ik denk dat hij nog steeds over de ramp droomt. Ik weet niet wat de meeste indruk heeft gemaakt: de doodsstrijd van Bles, de koeien en de hond, de angst zelf te verdrinken, de bekenden die hij dood voorbij zag drijven, of het wanhopige gegil in het donker in de storm. Of, en dat nog maanden later: het praten over de lichamen die werden gevonden, want opa werkte na de ramp mee aan de identificatie. En bij de drooglegging kwamen steeds weer nieuwe lijken boven water. Vaak nauwelijks herkenbaar.
Mijn moeder en grootouders van moeders kant praten nog minder makkelijk over emoties. Als de ramp ter sprake komt, gaat het al snel over de ongemakken en de schade. In 1953 woonden ze op de hoogste plek van het dorp. Het huis zat al snel vol met drenkelingen. De loco-burgemeester vorderde de complete inboedel van mijn opa’s winkel, een kledingzaak. Uit het rampenfonds kreeg hij later niets: de kleding had niet in het water gelegen, dus werd het gemis ervan niet aangemerkt als schade. Na de evacuatie bleken veel persoonlijke bezittingen uit het huis verdwenen.
Mijn moeder was tien. In levensgevaar is ze niet geweest, maar tot op de dag van vandaag kan ze zich het gillen en krijsen om haar heen herinneren, en het moment waarop Koosje verdronk. Koosje was het kindermeisje dat vijf jaar voor mijn moeder en haar vier broers en zussen had gezorgd. Oma stond intussen in de winkel of deed de boekhouding. Koosje was negentien, net verloofd, en woonde in een van de vele slecht gebouwde arbeidershuisjes. Het hele gezin is verdronken, de verloofde incluis, achteraf ongeveer op het moment dat mijn moeder zei: „Nu verdrinkt Koosje.” In mijn moeders fotoalbum staat nog een foto van Koosje uit 1950. Ze kijkt vrolijk in de lens, ook weer met zo’n witte strik in het haar. Het was zeker feest.
Vage angst
Vijftig jaar later ligt mijn vader nog altijd wakker bij windkracht 10. Niet alleen van het geklepper van de dakpannen of het gehuil van de wind, maar vooral van een vage angst dat het nog een keer gebeurt, ondanks Deltaplan, mobiele telefonie en regionale radiozenders. Dan luistert hij of de wind niet toevallig draait -de verkeerde kant op!- en wil hij van Omroep Zeeland weten of de schuiven in de stormvloedkering op tijd worden gesloten. Daar beslist Middelburg over. Maar Middelburg is voor de inwoners van Nieuwerkerk ver weg. Nog net zo ver als op 1 februari 1953, toen de autoriteiten daar helemaal niet wisten dat een kwart van de bevolking van het dorp was verdronken. En Omroep Zeeland zendt non-stop muziek uit. Net als toen is het weekend en nog nacht ook: de redactie is verlaten.