Opinie

Ander onderwijs

Prof. W. H. F. Wijnen is de grondlegger van het zogenaamde probleemgestuurd onderwijs in het hoger onderwijs. Hij introduceerde het in de jaren zeventig binnen de medische faculteit in Maastricht.

17 December 2008 08:17Gewijzigd op 14 November 2020 06:55

Veel gedachten van het probleemgestuurd onderwijs hebben zich genesteld in het nieuwe leren, dat onderwerp van onderzoek is geweest van de commissie-Dijsselbloem, die begin 2008 het rapport ”Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen” publiceerde. Kenmerken van het nieuwe leren in het voortgezet onderwijs zijn een activerende leeromgeving met een accent op zelfstandig leren, betekenisvolle leeromgevingen, samenwerking tussen leerlingen onderling en een andere rol voor de leraar (minder kennisoverdracht en meer begeleidend. Het gebruik van ict is in deze kenmerken geïntegreerd.In Pedagogische Studiën (2008, nr. 6) geeft prof. Wijnen zijn visie op de ontwikkelingen rond het nieuwe leren en de kritiek die daarop is gekomen. Hij stelt dat bij het beoordelen van het nieuwe leren een aantal punten van cruciaal belang is. Allereerst zou voorkomen moeten worden dat een onderwijsvernieuwing wordt beoordeeld op grond van veranderingen die door andere factoren zijn veroorzaakt. Voorbeelden zijn het toevoegen van nieuwe vakken aan het programma, nieuwe technische mogelijkheden, waardoor geldende leermethoden aan betekenis inboeten, en schaalvergroting, waardoor persoonlijke aandacht en begeleiding onder druk komen te staan. Een onderwijsverandering verantwoordelijk stellen voor verschillen tussen prestaties van leerlingen van vroeger en nu veronderstelt dat andere mogelijke verklaringen worden uitgesloten en dat gebeurt zelden.

Wijnen stelt verder dat bedacht moet worden dat een onderwijsvernieuwing alleen maar goed kan worden beoordeeld wanneer ze volledig is ingevoerd, inclusief een nieuwe vorm van toetsen. Dat is in de huidige situatie nog onvoldoende gebeurd. Ook kunnen tegengestelde belangen en overstemde minderheden een loyale uitvoering van een onderwijsvernieuwing in de weg zitten.

Een ander punt van Wijnen: onderwijsvernieuwingen moeten niet bij uitsluiting worden gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Er zijn ook bestaande problemen, maatschappelijke ontwikkelingen en gekozen standpunten in het geding. Nota bene, de commissie-Dijsselbloem stelde dat onderwijsvernieuwingen alleen ingevoerd moesten worden na wetenschappelijke onderbouwing en toetsing. Een verbetering van leerresultaten kan wellicht worden bereikt door meer ruimte te geven aan activiteiten waarbij het leren centraal staat (dus niet alleen letten op wat het onderwijs verbetert, maar ook de studietijd van de leerling verbeteren).

Ten slotte is volgens Wijnen van belang dat strijdige visies en opvattingen niet altijd leiden tot evenwichtige discussies over de effecten en resultaten van onderwijsvernieuwingen. Wijnen verwijst dan naar enkele conclusies van het rapport van de commissie-Dijsselbloem waarin goede resultaten van het nieuwe leren worden genegeerd. Het mag duidelijk zijn dat de grondlegger van probleemgestuurd leren zich niet zo erg kan vinden in de aanbevelingen van de parlementaire commissie.

In Didaktief (november 2008) vraagt Alette van de Schaft zich af of ict de oplossing is voor het lerarentekort. Een kenmerk van het nieuwe leren is immers de integratie van ict. In dit artikel geven verschillende leden van het innovatieplatform ict van de Raad voor Voortgezet Onderwijs hun visie hierop.

De meeste deelnemers achten integratie een illusie. Men is van mening dat ict kan helpen het lerarenvak te ondersteunen en dat het een belangrijk hulpmiddel is om op een onderwijskundig verantwoorde manier te gebruiken. Je geeft de docent de mogelijkheid om met multimediaal materiaal een les afwisselender en efficiënter maken. Echter: het is een mythe dat je op korte termijn het lerarentekort kunt terugdringen door de inzet van ict. Docentonafhankelijk onderwijs in het voortgezet onderwijs is een illusie. Digitale leermiddelen kunnen ondersteunen, maar nauwelijks vervangen.

In SBM van de Besturenraad schrijft Marianne Luyer een artikel met de kop ”Fusiestop: vals sentiment”. De grootschaliger aanpak van het onderwijs is niet een noodzakelijk gevolg van het nieuwe leren maar heeft er wel veel mee te maken. Grootschaliger organisaties zouden beter geoutilleerd om vernieuwingen door te voeren dan kleine. Luyer is het niet eens met een fusiestop. Zij stelt dat niet het onomstotelijk bewijs is geleverd dat grote scholen per definitie slecht zijn voor leerlingen, en kleine scholen goed. Fusies zijn niet verwerpelijk, zolang je het verschil tussen bestuurlijke schaalgrootte en de fysieke schoolgrootte maar in de gaten houdt. Er zijn tal van goede voorbeelden van kleinschalig ingericht onderwijs onder een grote bestuurlijke paraplu.

Of zoals Jacques Ament het in Markant (december 2008) stelt: Een organisatie moet „goedschalig” zijn. De bestuurder moet kunnen overzien wat er in de organisatie gebeurt en medewerkers en cliënten en leerlingen moeten er goed de weg in kunnen vinden.

Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede

Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer