Moeder, ik blijf u aanklagen
Ds. H. J. Hegger
blijft bij zijn afwijzing van het rooms-katholieke stelsel, schrijft hij in reactie op ds. P. de Vries (RD, 30 oktober). Ds. P. de Vries reageert. Hier sta ik! Ik kán niet anders dan het rooms-katholieke stelsel volledig afwijzen. Dat doe ik ook nu nog, anno 2002. Daarom kan ik niet nalaten te reageren op het artikel van ds. P. de Vries in de katern Boeken van vorige week (30 oktober). Hij schrijft: „Het zou onbillijk zijn om te zeggen dat Hegger geen oog meer heeft voor de verschillen tussen Rome en Reformatie.” Hartelijk dank, collega, want zo wordt het wel eens voorgesteld.
Ds. De Vries vervolgt echter: „…maar hij acht die blijkbaar toch minder verschillend dan een aantal jaren geleden.” Hierin vergist hij zich. En ik wil best de oorzaak van die vergissing bij mezelf zoeken. Ik ben blijkbaar niet duidelijk genoeg geweest.
Om te beginnen: Ik sta nog steeds volledig achter mijn boek ”Moeder, ik klaag u aan”. Is er nog een ander in het Nederlands verschenen boek dat het rooms-katholieke stelsel zo scherp heeft geanalyseerd en het op grond daarvan zo bewogen heeft aangeklaagd? Ook in mijn ”Eén in de levende Christus”, dat verscheen met een voorwoord van kardinaal Simonis, staat dat ik nog steeds achter dat boek sta. Daarin noem ik het rooms-katholieke stelsel „de meest geraffineerde uitvinding van de duivel.” Ik schreef daarover: „Onder het rooms-katholieke stelsel versta ik de antichristelijke tendens in die kerk, die zich langs de weg van dogmata, instellingen en massahypnose tot een zelfstandige, onverwoestbare grootheid heeft gevormd en die tot zo’n sterke macht is uitgegroeid dat zij het Evangelie in die kerk is gaan overheersen” (7e druk, blz. 18).
Maar ondanks die ferme taal ben ik de afzonderlijke rooms-katholieken van harte blijven liefhebben en zocht ik zo veel mogelijk contact met hen om tot een vriendelijk, getuigend gesprek te komen. En dat is blijkbaar ook de bedoeling van ds. De Vries, want hij schrijft: „Laten wij contact aangaan met onze rooms-katholieke medemensen.” Dat heb ik dan ook geprobeerd via de gedachtewisseling met mgr. De Korte in het blad Visie.
Ook ik ben het niet eens met ”Evangelicals and Catholics together”, omdat de rooms-katholieke leer over de rechtvaardigmaking daarin onjuist werd weergegeven. Ik heb destijds in een artikel in het Nederlands Dagblad aangegeven waarin die onjuiste weergave bestaat. Ik betreur het dan ook dat J. I. Packer dit document mee heeft ondertekend.
Maar helaas wordt de rooms-katholieke leer ook door schrijvers van de rechterflank van de gereformeerde gezindte soms onjuist weergegeven. Dat vind ik jammer. Want rooms-katholieken die dat lezen, verliezen daardoor hun vertrouwen in onze geloofwaardigheid. Ze worden erdoor geïrriteerd en dan wordt een vruchtbaar gesprek onmogelijk.
Ook ds. De Vries -sorry, collega, dat ik dat moet zeggen- slaat hier en daar de plank mis. Hij stelt het voor alsof rooms-katholieken niet zouden zeggen: „God bekroont in de goede werken die wij doen slechts Zijn eigen gaven.” Die uitdrukking kenden wij zelfs letterlijk: „Deus coronans ipse gratiam suam.” Ook Rome leert: „Indien iemand beweert dat God ons Zijn barmhartigheid verleent omdat wij geloven, willen, verlangen, ons inspannen, eraan werken, bidden, ernaar uitzien, ons best doen, ernaar zoeken, erom smeken en ervoor bij God aankloppen, en dat God Zijn genade niet schenkt opdat wij zouden gaan geloven, willen, verlangen, ons inspannen, eraan werken, bidden, ernaar uitzien, ons best doen, ernaar zoeken, erom smeken en ervoor bij God aankloppen, is in strijd met wat Paulus zegt: „Wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hebt” (1 Kor. 4:7), aldus canon 8 van het tweede concilie van Orange, dat als onfeilbaar wordt beschouwd omdat het door paus Bonifatius II is goedgekeurd.
Ook canon 3 van dat concilie is heel duidelijk: Iemand die beweert „dat hij door het bidden tot God de genade verwerft, en niet dat het juist de genade is die ons ertoe brengt om die genade te bidden”, weerspreekt Jesaja en de apostel die hetzelfde zegt: „Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden aan hen die niet naar Mij vroegen” (Rom. 10:20, Jes. 65:1).
Een echo daarvan valt te beluisteren in canon 3 van de zesde zitting van het concilie van Trente: „Indien iemand beweert dat de mens zonder de voorafgaande beademing door de Heilige Geest en Zijn hulp zou kunnen geloven, hopen en liefhebben of berouw zou kunnen hebben zoals het hoort, opdat hij de genade van de rechtvaardigmaking zou ontvangen, die zij vervloekt.”
Maar ook al belijdt Rome met ons dat de eerste genade, de wedergeboorte, op geen enkele wijze door ons kan worden verdiend, dat neemt niet weg dat er daarnaast nog diep ingrijpende verschillen zijn tussen hen en ons. Daarin heeft ds. De Vries volkomen gelijk. Maar daarover moeten we dan rustig, vanuit de geopende Bijbel, met elkaar doorpraten.
De auteur is emeritus predikant.