„Nu kan het; hoe het straks is, weet ik niet”
Nu kan het, zegt Ingrid van Beynum (36) een paar keer. Nu lukt het haar om voor 80 procent te werken als kinderarts, terwijl ze een man en twee kinderen heeft, zich specialiseert in kindercardiologie, medevoorzitter is van de jeugdvereniging van de kerk en vrijwilligerswerk doet voor de stichting het Huis op de Muur.
Of dat over vijf jaar nog zo is, weet ze niet. Ze hoeft het ook niet te weten. Mede door haar werk ziet ze duidelijker dan ooit hoe kwetsbaar mensenlevens zijn. „We leven in een maatschappij waarin je alles moet plannen, ook als je dat eigenlijk niet wilt”, zegt ze. „Ik weet dat we moeten nadenken over de toekomst, dat is onze verantwoordelijkheid, maar daarnaast ervaar ik hoe belangrijk afhankelijkheid is. Ik leef in mijn werk tussen ziekte en dood. En tussen veel vreugde, dat ook. Dat leert je relativeren.”Ingrid van Beynum is getrouwd met Dirk Jan Peters en moeder van twee dochters, Cecilia (2) en Eleonore (0). Ze werkt sinds 2005 als kinderarts in het Universitair Medisch Centrum St Radboud in Nijmegen.
„Het is een mooi beroep”, zegt ze. „Het past bij mij als persoon. In het begin van mijn studie zei een professor: „Het belangrijkste is dat je van mensen houdt”, en ik denk dat dit zo is. De kunst is om technische aspecten te vertalen naar de mensen.”
Gaandeweg schoof ze op richting kindergeneeskunde. „Kinderen zijn zo gaaf. Ze hebben iets fijns en onbevangens. Als arts probeer je er via medische mogelijkheden aan bij te dragen dat ze goed door het leven kunnen - dat is best zwaar; het is bij gezonde kinderen al een klus.”
Zelf kinderen krijgen verandert je, zegt Ingrid. Ze voelt nog meer mee met ouders. Nadrukkelijk: „Waarmee ik niet wil zeggen dat artsen zonder kinderen zich minder goed kunnen inleven.” Ze vervolgt: „Altijd geldt dat je een bepaalde afstand houdt. Dat kan zakelijk overkomen maar is wel nuttig. En de zorg voor andermans kinderen is toch anders dan die voor je eigen kinderen.”
Zelf kinderen hebben betekent ook keuzes maken rond werk en werktijden. Ingrid en haar man behielden beiden hun baan. Zij voor 80 procent, hij -civiel ingenieur bij Royal Haskoning- voor 100 procent. Dat vroeg om een goede regeling. Ze zochten oppas. „We hebben het tot nu toe enorm getroffen. Cecilia ging op maandag en dinsdag naar een gezin met vier pleegkinderen en zes eigen kinderen; ze had het er altijd erg naar haar zin. Op donderdag en vrijdag paste een student, Kirsten, hier thuis op. Een ander meisje doet dat voortaan op maandag en dinsdag.”
De werkdag van Ingrid van Beynum begint rond 8.00 uur. Tussen 18.00 en 18.30 uur is ze klaar. „De eerste van ons die thuis is, kookt. We zijn flexibel met eettijden. We eten tot nu toe altijd met Cecilia erbij - dat kan wel, zij slaapt ’s middags ongeveer drie uur.” Voor ’s avonds streven Ingrid en haar man ernaar geen oppas nodig te hebben.
„Ik kan dit zo doen dankzij Dirk Jan”, zegt ze. „Hij is flexibel; kan veel zelf plannen. Als ik dienst heb -en dus oproepbaar ben- is hij thuis. Verder zijn mijn schoonouders en mijn moeder altijd bereid op te passen; ze doen dit regelmatig. Het is belangrijk dat je met vertrouwen de kinderen aan iemand kunt overlaten. Het lijkt alsof je de opvoeding uitbesteedt, maar dat is niet zo; wij blijven de ouders.”
Soms, ’s morgens, is het doorbijten, zegt Ingrid met enige zelfspot. „Dan is het een heel georganiseer en gedoe. Waar ben ik mee bezig? denk ik dan.”
Maar ze weet waar ze mee bezig is. „Ik vind het niet gewoon dat ik dit werk kan doen”, zegt ze. „Ik zie het als een roeping, een gave die ik mag gebruiken. Dat ik ooit werd ingeloot voor de studie, zie ik als Gods leiding. Ik denk dat thuisblijven als moeder economisch mogelijk is, dat het nodig kan zijn en ook goed is; anderzijds is blijven werken een door God gegeven mogelijkheid - voor mij geldt op dit moment dat laatste.” Tussendoor, ironisch: „Ik vraag me wel af of de kinderen er beter van zouden worden als ik alle dagen thuiszat. Ik denk het niet. Dirk Jan zegt wel eens: Ga jij maar werken.”
Haar beroep brengt met zich mee dat een baan van 80 procent nu eigenlijk het minimum betekent. „Vier dagen zijn nodig, wil je het werk handen en voeten geven, continuïteit van zorg bieden, alle facetten van dit beroep goed leren en een zinnige bijdrage leveren aan de afdeling. Verder mogen mensen verwachten dat een dokter toegewijd is. Je kunt het niet maken om tegen mensen die in grote zorg zitten te zeggen: Het is vijf uur, dus ik ben weg; morgen bent u de eerste.”
Haar werk als kinderarts wil ze daarmee niet als uitzondering neerzetten. „Wat je ook doet, het gaat om een plek die God je geeft, een plaats in de maatschappij waar je als christen staat of bent. Dat geldt zowel voor mannen als voor vrouwen.”
Dit is het derde deel in een serie over vrouwen en arbeidsparticipatie.