Oma Jacobs als identificatiefiguur
Het is belangrijk om de feitelijke situatie van de pluriforme samenleving als uitgangspunt te nemen voor burgerschapskunde in het reformatorisch onderwijs. Aldus W. Büdgen vrijdag tijdens een congres over ”De maatschappelijke opdracht van de christelijke, reformatorische school” in Hotel Vianen. Hieronder zijn betoog.
Ik noem haar oma Jacobs. Ze woont in een flat waar veel allochtonen en gebroken gezinnen wonen in een middelgrote stad in ons land. Oma Jacobs is een weduwe van ongeveer 70 jaar, kerkt bij de plaatselijke gereformeerde gemeente in Nederland, een beproefde maar ook geestelijk gerijpte vrouw. Waarschijnlijk heeft deze vrouw niet veel weet van de discussie over burgerschapskunde. Zij theoretiseert ook niet over de roeping van de christen in de samenleving. Zeker zal zij zichzelf ook niet als een lichtend licht in deze wereld zien. Zij is er gewoon in die flat en in die wijk en zij is er voor iedereen. Zij heeft voor ieder een vriendelijk woord, zij staat alleenstaande moeders met raad en daad terzijde, zij is er voor Turkse en Marokkaanse moeders die met nogal wat zaken in de Nederlandse samenleving geen raad weten, zij helpt in de meest praktische zin. Oma Jacobs is een moeder voor velen in haar omgeving. Iedereen weet welke levensovertuiging zij heeft en haar levensstijl is duidelijk. Haar geheim? Liefde voor het verloren schepsel van God, omdat zij weet dat God in Christus dat verlorene zoekt en zo’n verlorene is zij zelf ook.Ik noem hem vader Brokke. Hij heeft nooit in een zogenaamde bolwerkgemeente in de biblebelt gewoond. Altijd kerkte hij in kleine gemeenten in een behoorlijk geseculariseerde omgeving. Ook zijn werkkring had hij in een dergelijke context. Hij diende de laatste gemeente waar hij lid was jarenlang als ouderling. Hij deed dat met de liefde van zijn hart. Met de communistische buren maakte hij vaak een praatje en ze kwamen regelmatig bij elkaar op de koffie. Na zijn pensionering restaureerde hij antieke klokken en velen wisten hem daarvoor te vinden. Voor ieder had hij een vriendelijk woord. Voor niemand was onduidelijk wat zijn kerkelijke en geestelijke achtergrond was. Respect voor en bewogenheid met zijn medeschepsel Gods dreven hem. Meerdere malen bezocht hij mensen die nergens aan deden in hun nood. En als ze het goed vonden deed hij een gebed bij hen. Hij was er diep van overtuigd dat God in Christus het verlorene zoekt, zoals de Heere dat bij hem ook gedaan had. Dat kon hij nooit klein krijgen en daarom zocht hij dat verlorene ook.
Vrienden, oma Jacobs leeft nog, vader Brokke is overleden. Hun personen zijn echt, hun namen verzonnen. Deze identificatiefiguren laten zien wat burgerschap in de praktijk inhoudt. Wat een zegen verspreiden zij en hebben zij verspreid. Maar laten we nu niet denken dat dit een luxe is die hier en daar voorkomt en het daar dan vervolgens bij laten. Voelt u niet met mij bij het horen van deze twee voorbeelden wat een zegen het voor de samenleving is als dergelijk burgerschap de geestelijke bagage gaat worden van al onze leerlingen, ieder binnen zijn of haar mogelijkheden en context?
Spanningsveld
In de uitdrukking ”in de wereld maar niet van de wereld” wordt een altijddurend spanningsveld getekend. Het gaat daarbij om staan te midden van de ons omringende mensen. God gaf deze wereld niet prijs en daarom mogen wij hem ook niet prijsgeven. Maar wee hem of haar die in de schema’s van deze wereld gaat, die geen vreemdeling of bijwoner wordt, maar zich voor altijd thuis voelt in deze wereld. Die zich niet van deze boze wereld bekeert.
Het is het spanningsveld dat ook verwoord wordt in de uitdrukking: om de hemel mogen we de wereld niet prijsgeven zoals de dopersen deden, en omwille van de wereld mogen we de hemel niet prijsgeven zoals allen doen wier leven geen doortocht is maar die de kenmerken vertonen van hen die hier een blijvende stad denken te hebben.
Het gaat daarbij om afzondering van het kwaad en betrokkenheid op de ander. En wie daarbij omwille van de afzondering van het kwaad de betrokkenheid op de ander verliest, is het evenwicht en daarmee alles kwijt, maar dat geldt ook voor degene die omwille van de betrokkenheid op de ander de afzondering van het kwaad verliest.
Ik wil de vragen rond burgerschap in het reformatorisch onderwijs gaan toespitsen op een hoofdvraag: Zien we in de ander allereerst de mens met de zondige levensstijl en de goddeloze visie op allerlei dingen die bestreden moet worden, of zien we in de ander allereerst een schepsel van God, een verloren schepsel inderdaad, maar toch een schepsel dat gezocht moet worden opdat hij of zij behouden worde? Het zal duidelijk zijn dat er naar mijn overtuiging gekozen moet worden voor het laatste zonder daarbij de spanning met het eerste uit het oog te verliezen.
Vreemdelingschap
De Bijbel reikt ons gedachten aan om deze weg verder op te gaan. Belangrijk daarbij is dat we goed onderscheid moeten maken tussen de roeping van het Joodse volk in het Oude Testament en de situatie van de nieuwtestamentische gemeente. Ds. G. H. Kersten merkt daarover in zijn ”Korte lessen over Kort Begrip” het volgende op: „Het tegenbeeld van Israël is niet enig staatkundig volk, doch dat is de kerk des nieuwen verbonds.” We mogen daarbij niet zomaar allerlei oudtestamentische gegevens een-op-een toepassen in de situatie waarin wij nu verkeren. Het oudtestamentische Israël is voorbeeld voor de nieuwtestamentische gemeente, maar niet voor de plurale westerse samenleving waarin wij nu wonen. Inderdaad, de gemeente mag zich niet verzwageren met een islamitische moskee, mag zich niet verzwageren met het heidendom. De christelijke gemeente heeft als dure roeping om haar belijdenis vast te houden. Maar als burger van een pluriform land geldt ook een roeping: vredestichter zijn en het goede zoeken voor alle mensen (Romeinen 12, met name vers 18).
In dit kader wil ik ook aandacht vragen voor Jeremia 29:7: „En zoekt den vrede der stad, waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haar vrede zult gij vrede hebben.” Heel kernachtig zien we hier verwoord welke roeping het Joodse volk heeft als het te midden van een heidens volk moet wonen. Het gaat hier niet alleen maar om stille onderworpenheid aan de vijand, maar hier wordt de opdracht gegeven om actief medeverantwoordelijk te zijn voor het maatschappelijk welzijn van de Babylonische samenleving. In navolging van ds. P. den Ouden, die over deze tekst een heel lezenswaardig artikel schreef in Zicht, mag hier gesteld worden dat de Joden in Babylon hun brede maatschappelijke verantwoordelijkheid niet mochten ontlopen, maar de volle diepte en breedte van ”sjalom” moesten bevorderen in deze heidense samenleving. Het gaat hier dus om participeren in het Babylonische bestel en tegelijkertijd de wezenlijke eigenheid bewaren, en dat brengt vreemdelingschap met zich mee. Samenwerking met constructieve krachten in de breedte van de pluriforme samenleving is daarbij geboden, en tegelijk ook met wijsheid en helderheid staan voor de eigen identiteit.
Bibliocratie
Kunnen we zomaar even de stap maken van de oudtestamentische situatie via de nieuwtestamentische gemeente naar de situatie van nu? Daar liggen toch de 16e en 17e eeuw tussen, waarin ons land op basis van het gedachtegoed van Calvijn een gereformeerde natie werd mede op basis van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis? En er is toch het ontstaan van de verzuilde samenleving aan het eind van de 19e en vooral in het begin van de 20e eeuw als pacificatie tussen de radicaal verschillende levensbeschouwingen in ons volk? En er is toch het geweldige spanningsveld in de huidige multiculturele samenleving om toch westerse joods-christelijke en humanistische waarden overeind te houden? En in deze grote complexiteit voelt het reformatorisch onderwijs zich toch verwant met het oude ideaal van een bibliocratie?
Zonder het oude ideaal prijs te geven voer ik een pleidooi om de pluriforme samenleving als feitelijk uitgangspunt te nemen. Ik wil met een voorbeeld duidelijk maken wat ik bedoel. Enkele jaren geleden werd op het Wartburg College onder personeel en leerlingen een enquête gehouden over toerusting en vorming vanuit de identiteit. Een van de vragen had betrekking op de rol van de docenten bij die taak. Wat opviel bij de antwoorden, was dat de docenten daarover positiever waren dan de leerlingen. En hoewel de leerlingen opvallend mild waren, werden er nogal eens opmerkingen bij gemaakt die ongeveer dit als inhoud hadden: „Onze docenten proberen ons daarbij wel te helpen, maar ze hebben hun eigen christelijke wereldje op het oog en dat wereldje bestaat niet meer!”
Wie zelf nog redelijk beschermd leeft in de biblebelt, eigenlijk alleen maar familie en kennissen heeft die min of meer gelijk denken en dan ook nog een werkkring binnen de reformatorische sfeer heeft, die denkt veelal nog in de context van de verzuilde samenleving en heeft zelfs vanuit een dorpssituatie nogal eens gestalten van een gereformeerde natie voor ogen. Maar voor onze leerlingen die dagelijks Rotterdam en veel wat daarbij hoort insnuiven, is dat niet meer de echte wereld. En zij willen horen hoe ze daar als christen hebben te leven.
Brief aan Diognetus
Deze werkelijkheid maakt dat ik het belangrijk vind om de feitelijke situatie als uitgangspunt te nemen voor burgerschapskunde. En die werkelijkheid sluit veel dichter aan bij het leven van de christen in ballingschap zoals Jeremia dat tekent, dan bij een bibliocratie of zelfs verzuilde samenleving.
En hoe krijgt het oude ideaal dan zijn plaats? Het gebod is toch tot zegen voor alle mensen? Dan denk ik veel meer aan de identificatiefiguren zoals ik ze hierboven geschetst heb. En dan denk ik ook aan de al zo vaak geciteerde brief aan Diognetus. Ik neem enkele passages hier op: „De christenen onderscheiden zich niet van de andere mensen door land, taal of zeden. Want nergens bewonen zij eigen steden, of bedienen zij zich van een afwijkende taal, noch ook leiden zij een eigen en afgezonderd leven. (…) Ofschoon zij wonen in de steden der Grieken en der barbaren, waar dan ook, en overal de landsgebruiken volgen, wat betreft kleding, voedsel en dergelijke dingen, zij leggen toch een opvallende en voor ieder waarneembare eigen stijl van leven aan de dag. Zij bewonen het eigen vaderland, maar als bijwoners. Zij nemen aan alles deel als burgers, tegelijk verdragen zij alles als waren zij vreemdelingen. Zij huwen als alle anderen, verwekken en brengen kinderen voort, maar zij leggen hun kinderen nimmer te vondeling. Hun tafel staat open voor iedereen, doch niet hun bed. In het vlees bevinden zij zich, maar zij leven niet naar de begeerten van het vlees. Op aarde vertoeven zij, maar hun burgerschap is in de hemelen. Zij zijn gehoorzaam aan de wetten, maar in hun eigen levenswijze gaan zij boven die wetten uit. (…) Zij zijn arm, doch maken velen rijk. (…) Zij worden beschimpt, maar die hen beschimpen, prijzen zij. (…) Zo wonen de christenen weliswaar in de wereld, nochtans zijn zij niet van de wereld.”
Ik voeg daar nog aan toe: zij zoeken rust en toerusting vanuit de Bijbel in hun samenkomsten en in persoonlijk onderzoek en gebed, zij zoeken het goede niet alleen voor de huisgenoten van het geloof maar voor alle mensen. Ziet u ze voor u? Oma Jacobs en vader Brokke?
Democratische ethiek
In oktober 2004 verscheen onder verantwoordelijkheid van de WRR een publicatie van prof. M. de Winter met als titel: ”Opvoeding, onderwijs en jeugdbeleid in het algemeen belang. De noodzaak van een democratisch-pedagogisch offensief”. Het voert te ver om uitgebreid op deze boeiende studie in te gaan. Enkele belangwekkende punten wil ik naar voren halen. Allereerst stelt hij dat het individualisme veel te ver is doorgeschoten ten koste van het algemeen belang. In dat kader voert hij een pleidooi voor democratische ethiek. Zijn definitie daarvan is: „Manier van samenleven die in essentie wordt gekenmerkt door hoe wij met verschillen omgaan.” Om dat goed en waardig te kunnen zijn de volgende kenmerken van belang: empathie, respect (verdienen door het anderen te geven) en tolerantie. Deze zaken kun je in een opvoedingssituatie niet afdwingen. Enthousiasmering en inspiratie door middel van identificatiefiguren en oefening zijn hier van wezenlijk belang.
Wij kunnen met deze opmerkingen van De Winter ons voordeel doen. Wel moeten we op één punt letten. Respect geven kan alleen als je zelfrespect hebt ontwikkeld. Mensen die om wat voor tragische redenen dan ook geen zelfrespect hebben ontwikkeld, kunnen ook geen respect geven noch respectvol omgaan met anderen en andersdenkenden. Daar zit een bij De Winter wat onderbelicht punt. En voor ons is dat juist van groot belang. Zelfrespect en echt iemand zijn horen onverbrekelijk bij elkaar. En echt iemand zijn heeft te maken met overtuiging, met geïnternaliseerde opvattingen, met leven uit gewortelde beginselen, waarden en normen.
En er is een tweede punt dat ik aan het concept van De Winter wil toevoegen en dat is het begrip ”ontmaskeren”. Op het niveau van levensovertuiging moeten wij onze leerlingen ook leren wat waarheid en leugen is, wat de waarheidselementen bij andere overtuigingen zijn maar ook wat de leugen daarin is. Afzondering en betrokkenheid moeten zo hand in hand gaan. Als wij op onze scholen het werken aan de verschillende facetten van burgerschap voort gaan zetten, dan hebben we hier enkele belangrijke trefwoorden: werken aan geïnternaliseerde overtuigingen vanuit onze bronnen (daar is afzondering voor nodig), bijbrengen van het concept van burgerschap (hoe zie je je medemens en wat betekent dat voor de omgang met elkaar?), het duiden van de samenleving en de pluriforme denkrichtingen en levensovertuigingen daarin en het stelling nemen daarin (ontmaskeren); en in het geheel van toerusting hebben we daar identificatiefiguren, leerstof en oefenmogelijkheden voor nodig. En voor dat laatste is contact met andersdenkenden onmisbaar.
De school draagt bij
Op het Wartburg College wordt een aantal activiteiten ontplooid die rechtstreeks te maken hebben met bovenstaande opvattingen over burgerschap. Ik noem daarbij vooral de nieuwe zaken. Het zal duidelijk zijn dat deze nieuwe zaken niet los gezien mogen worden van zaken die al sinds jaren op elke school voor reformatorisch onderwijs aan de orde zijn. Dan noem ik, zonder uitputtend te zijn: godsdienst in al zijn facetten, waarbij verworteling in de bronnen van Schrift en belijdenis essentieel is, maar waar ook wereldgodsdiensten, ethiek, apologetiek, kerkgeschiedenis deel van uitmaken. Daarnaast wordt gewerkt aan identiteitsverdieping bij de vakken van het examenprogramma, worden vakken als filofosie, maatschappijleer maar ook kunstonderwijs onder andere gebruikt om die identiteitstoerusting gestalte te geven. Kortom, vakken die alle bedoeld zijn om onder Gods zegen bij te dragen aan de innerlijke overtuiging dat het dienen van de Heere in al zijn facetten de moeite zo waard is, dat het unieke van het christelijk geloof het genadekarakter van het Evangelie is, met als grote inhoud de persoon en het werk van een borgtochtelijk Verlosser in Wie zaligheid is voor volstrekt verloren mensen; maar ook vakken die de samenleving in al haar verschijningsvormen leren duiden en ontmaskeren.
Als het nu om het nieuwe gaat, dan noem ik het volgende. Allereerst is daar onze participatie in de stichting Een pot met goud op Zuid. Deze stichting omvat alle scholen voor voortgezet onderwijs in Rotterdam-Zuid en de schoolleiders vormen samen het stichtingsbestuur. Wij delen met elkaar de overtuiging dat als we niet werken aan burgerschap, aan sociale cohesie, dat er dan heel erge clashes kunnen ontstaan tussen de verschillende groepen jongeren. Concreet betekent dit dat onze leerlingen samen met leerlingen van andere scholen meedoen aan projecten als hulp bij de voedselbank, opknappen van een kleuterspeelplaats, samen met de politie verbeteren van de veiligheid van bepaalden buurten enzovoort.
Er werden thema-avonden met ouders en oud-leerlingen belegd. Op die avonden werd met de oud-leerlingen teruggekeken op de vorming die ze met betrekking tot de multiculturele samenleving op onze school hadden gehad. Hoewel ze erg mild waren, waren de meesten wel van mening dat er op dat punt meer gedaan had kunnen worden. Ze gaven aan, de een meer, de ander minder, dat ze allen al heel snel volop te maken kregen met de verschillende culturen in onze samenleving. En ze vonden dat bepaald niet altijd gemakkelijk. Overigens gold dat breder dan alleen de allochtonen. Ook het omgaan met blanke andersdenkenden was wel iets dat ze moesten leren. Allen ervoeren de spanning tussen aan de ene kant de eigen identiteit vasthouden en aan de andere kant op een positieve en constructieve wijze met de ander leven, waar dat op je weg komt.
Aan de ouders werden adviezen gevraagd over hoe de school met deze problematiek verder kon gaan. Een bloemlezing uit het totaal aan adviezen: Kom tot uitwisseling van leerlingen waarbij je ze met elkaar in gesprek brengt over voor beide groepen belangrijke thema’s. Nodig een imam uit om te vertellen wat de islam inhoudt. Zet de participatie in het project Een pot met goud op Zuid krachtig voort. Communiceer voortdurend helder naar de ouders toe wat je doet op dit terrein.
Opvallend was dat niemand van de aanwezigen bezwaren uitte tegen de ingezette koers. Daar zijn we natuurlijk blij mee. Wel vroegen verschillende ouders om vooral zorgvuldig te zijn en ook met hen steeds de verschillende stappen die gezet worden te communiceren. En dat onderschrijven we van harte.
Op een locatie wordt één keer per jaar een maaltijd gehouden voor buurtbewoners. Daarin participeren leerlingen uit de bovenbouw van de havo die een groot deel van de organisatie en bediening voor hun rekening nemen. Op een andere locatie worden lunchpauzeconcerten gehouden waarbij ook buurtbewoners worden uitgenodigd. Op alle locaties lopen alle leerlingen stages, zowel in het kader van beroepsvoorbereiding als voor beroepsoriëntatie alsook in het kader van toerusting en vorming. Er worden computercursussen gegeven voor omwonenden. Onze afdeling voor praktijkonderwijs gaat kleine fietsreparaties verzorgen in de werkplaats op school, gaat tuinonderhoud verzorgen en kleine huishoudelijke klussen verzorgen. Onze locaties doen mee aan debatwedstrijden. Kortom, het aantal activiteiten neemt toe en de tevredenheid na afloop is erg hoog.
Een belangrijk punt van zorg is en blijft de toerusting van onze docenten. Velen weten niet wat het betekent om in een frontsituatie te leven. De maatschappelijke stage voor docenten komt mogelijk in beeld om hierin winst te boeken.
Belangrijk is ook steeds weer om de balans tussen de inhoudelijke toerusting vanuit de kenniscomponent en het ervaring opdoen in de praktijk met behulp van allerlei activiteiten te bewaken.
Een waardevol middel is om te zoeken naar geschikte identificatiefiguren buiten de kring van de docenten om in de school ontmoetingen te hebben met onze leerlingen.
Lesuitwisseling en docentuitwisseling kan mogelijk ook een belangrijke bijdrage leveren aan burgerschap.
Geweldige spanning
Is deze opvatting over burgerschap en het werken daaraan in de praktijk gemakkelijk? Verre daarvan. Wie op de wezenlijke fronten staat, weet dat dat niet gemakkelijk is. Die weet ook dat er moeilijke vraagstukken zijn, zoals een ’kleiner’ kwaad accepteren om een ’groter’ kwaad te kunnen weren; die weet ook dat gehoorzaamheid aan deze roeping nooit mag gaan betekenen dat we paradijselijke bijgedachten krijgen alsof we het hier echt voor elkaar gaan krijgen, want Babel heeft ten diepste geen enkele toekomst. Ook doet zich het probleem voor dat het zoeken van harmonie, van sjalom zo veel als mogelijk is in het geheel van de samenleving, in een geweldige spanning staat ten opzichte van de wezenlijke tegenstelling tussen licht en duisternis, tussen het Koninkrijk van God en het koninkrijk van de overste dezer wereld; en hoe gemakkelijk heffen we deze spanning op en raken we óf onze maatschappelijke roeping kwijt óf het burger zijn van een beter Koninkrijk?
Om te midden van deze spanningen overeind te blijven is meer nodig dan menselijke wijsheid. Dat vraagt om een leven dicht bij de Heere, dicht bij Zijn Woord. Dat vraagt om een levend geloof dat in Christus alle ongelooftheorieën, alle afgodendiensten, ja de satan zelf overwonnen is en dat Hij schapen heeft die nu nog niet tot Zijn stal behoren, maar die Hij toch tot Zich zal trekken. Dat vraagt om een diepgaand en oprecht wantrouwen ten opzichte van mogelijke bijbedoelingen die in deze spanningen ook in ons leven aanwezig zijn. Dat vraagt ook om de wijsheid om te erkennen dat alle lijnen niet precies voor iedereen in de verschillende omstandigheden precies hetzelfde te trekken zijn.
De auteur is voorzitter van de centrale directie van het Wartburg College.