Analfabetisme onder Egyptische meisjes hardnekkig
Het analfabetisme is in Egypte nog steeds erg groot ondanks de enorme inspanningen dit na de revolutie van 1952 terug te dringen. Men schat dat vandaag 50 procent van de vrouwen en 29 procent van de mannen niet kunnen lezen of schrijven.
Voor de revolutie kon 70 procent van de bevolking niet lezen of schrijven. Er is dus een enorme vooruitgang, maar Egypte heeft ook nog een lange weg te gaan op dat terrein.
De Egyptische overheid heeft na 1952 in vrijwel elk dorp in Egypte een lagere school gebouwd. Er is vanaf de jaren vijftig een schoolplicht tot 12 jaar. Het onderricht op de lagere school is gratis. Het analfabetisme is niettemin toch niet verdwenen. Dat heeft zowel met de kwaliteit van de scholen als met de omstandigheden thuis te maken. Grote klassen, gebrekkige leermiddelen, onderbetaalde en daardoor slecht gemotiveerde leerkrachten en een groot percentage van de leerlingen die vaak afwezig zijn, soms om ouders op het land of met andere werkzaamheden te helpen.
Toch is er in de afgelopen jaren veel verbeterd. In 1992-1993 ging 75 procent van de leerplichtige meisjes naar de lagere school. In 1998-1999 was dit bijna 87 procent. Maar dat is een landelijk gemiddelde. In de zuidelijke provincies Beni Suef en Minia is het veel minder goed gesteld. Daar gaat slechts 70 procent van de meisjes naar een lagere school.
Grote armoede veroorzaakt kinderarbeid. Het is voor gezinnen soms belangrijker om een klein beetje inkomen te krijgen uit kinderarbeid dan om de kinderen naar school te sturen. Leerplichtige kinderen gaan soms helemaal niet naar school maar vaker nog zijn ze langdurig afwezig. Vooral tijdens de katoenoogst in september en de tarweoogst in maart worden in de dorpen veel kinderen van school gehaald.
De bestrijding van het analfabetisme heeft voor de Egyptische overheid hoge prioriteit. Mevrouw Suzanne Mubarak, de vrouw van de Egyptische president, is actief betrokken bij de bestrijding van kinderarbeid en de verbetering van het onderwijs. Zo heeft zij overal in het land kinderbibliotheken gesticht om het lezen bij kinderen aan te moedigen.
De overheid moedigt ook de kerken en moskeeën aan om projecten te ontwikkelen om het analfabetisme te bestrijden. Juist in Beni Suef is dat hard nodig omdat daar de achterstand van meisjes het grootst is. De Koptisch-Orthodoxe Kerk in Beni Suef heeft dit daarom tot een van haar prioriteiten gemaakt. Bisschop Gibriel heeft de priester Musa vrijgesteld om vooral op dit gebied projecten te ontplooien.
Pater Musa zegt dat ook arme ouders er meer en meer van overtuigd raken dat kinderarbeid hun alleen maar op de korte termijn iets oplevert maar dat de inkomsten van hun kinderen op de langere termijn groter zijn als ze ook onderwijs hebben genoten.
Analfabetisme beperkt de inkomsten. Analfabete vrouwen werken als schoonmaaksters in overheidskantoren, winkels, ziekenhuizen en bij mensen thuis. Dat levert in Beni Suef 6 tot 7 Egyptische pond (ongeveer 1,5 euro) per dag op. Anderen verkopen de producten van het land op de markt of in de straten van Beni Suef en weer andere vrouwen werken op het land, hoeden de schapen of geiten, melken de dieren, maken boter of andere producten en verkopen die.
De Koptisch-Orthodoxe Kerk, waartoe 90 procent van alle Egyptische christenen behoort, organiseert voorlichtingsactiviteiten, zowel in groepsverband als individueel. Diakenen brengen huisbezoeken en moedigen ouders aan hun kinderen toch vooral naar school te sturen. De kerk helpt soms met de schoolkosten als het gezin erg arm is. Niet dat die kosten erg hoog zijn -het gaat om schoolboeken en kleding-, maar pater Musa vindt dat die kosten geen drempel mogen zijn om kinderen van school te halen.
Een probleem is de vervolgstudie. Wat kan een meisje doen als zij haar lagere en middelbare school heeft afgerond? Ouders laten hun dochters niet zo makkelijk naar een grotere stad gaan om daar verder een opleiding te volgen tenzij ze ervan overtuigd zijn dat hun dochter ergens in een beschermde omgeving kan wonen. Pater Musa werkt daarom aan internaten voor de opvang van meisjes. „Maar zonder de steun van de Nederlandse organisatie World Servants hadden we dit nooit kunnen realiseren. World Servants heeft in de afgelopen drie zomers zo’n 85 Nederlandse jongeren naar Beni Suef gestuurd, die daar twee gebouwen hebben helpen neerzetten, hun eigen verblijfskosten hebben betaald en ook nog eens ongeveer 35.000 euro in de bouwkosten hebben bijgedragen.”
Radinck van Vollenhoven, eerste secretaris van de Nederlandse ambassade in Caïro, vindt de bijdrage van World Servants uniek. „Het is maar heel zelden dat organisaties op deze manier steun verlenen, niet alleen financieel maar door zelf daadwerkelijk mee te bouwen.” Van Vollenhoven zegt dat juist projecten voor meisjes belangrijk zijn omdat bij hen de achterstand het grootste is.
Vanaf september zullen de meisjeshuizen zo’n 245 meisjes kunnen herbergen, vertelt de priester. „Dat aantal is lang niet voldoende. De vraag naar deze opvang is veel groter.” De ruimte moet daarom maximaal worden benut. Twee of drie meisjes moeten met elkaar een kamer van ongeveer 10 vierkante meter delen. Voorzieningen zijn er niet. Er staan een paar oude afgedankte houten bedden. Tafels en stoelen zijn er nauwelijks. „De inrichting van deze huizen kost zo’n 17.000 euro. Dat hebben we niet. En met de bijdragen die de meisjes betalen, 9 tot 15 euro per maand, is dat niet te financieren. We hopen daarom van harte hier een sponsor voor te kunnen vinden.”