„De meeste Hongaren kwamen goed terecht”
DEN HAAG - Vanuit Amsterdam volgde Miklós Tóth in 1956 de gebeurtenissen in zijn geboorteland Hongarije op de voet. Automatisch raakte hij betrokken bij de opvang van de Hongaarse vluchtelingen. „Het medeleven van de Nederlanders was groot. De Hongaarse tragedie riep herinneringen op aan de Duitse bezetting tussen 1940 en 1945.”
Tóth was 24 jaar en klaar met zijn studie rechten en theologie in Boedapest, toen hij in 1949 voor een vervolgstudie theologie aan de Vrije Universiteit naar Amsterdam vertrok. „Ik was net op tijd”, vertelt de huidige eerste secretaris van de Stichting Hongaarse Federatie in Nederland in zijn Haagse appartement.„Als een van de laatsten kreeg ik een paspoort van de republiek Hongarije. Anderhalve maand later werd Hongarije een volksrepubliek. Terugkeren was toen geen optie meer. Dat stond gelijk aan zelfmoord, als je tenminste een fatsoenlijk mens wenste te blijven.”
In tegenstelling tot zijn vader zou Tóth echter geen predikant worden. Niet alleen waren veel predikanten in de Hervormde Kerk werkloos, ook kwam de Hongaar in vrijzinnig vaarwater terecht. Aangezien zijn rechtenstudie in Nederland eveneens geldig bleek, maakte hij zich in Leiden het Nederlandse recht eigen, waarna hij in 1955 aan de slag ging in het verzekeringswezen. Om uiteindelijk in 1986 als directeur van Aegon af te zwaaien.
Vanuit zijn toenmalige woonplaats Amsterdam volgde hij in het najaar van 1956 de opstand in Hongarije nauwlettend. Die kwam voor hem overigens „als een donderslag bij heldere hemel.” Meer informatie dan de Nederlanders had hij niet. „Contact maken met Hongarije was bijna onmogelijk.”
Op 15 november kwam de eerste groep Hongaarse vluchtelingen met de trein vanuit Oostenrijk bij de Jaarsbeurshallen in Utrecht aan. Van daaruit werden ze verdeeld over heel Nederland. Van de ruim 200.000 Hongaren die hun land destijds verlieten, zouden er uiteindelijk enkele duizenden in Nederland terechtkomen.
Voor de ontvangst van zijn landgenoten in Nederland heeft Tóth niets dan lof. Bijzonder goed is hij te spreken over de rol van het voormalig verzet. „Nog voor de eerste vluchtelingen aankwamen, gaf de Amsterdamse burgemeester Van Hall de aanzet tot de oprichting van een nationaal comité, dat binnen de kortste keren 8 miljoen gulden inzamelde. Voor die tijd een astronomisch bedrag.” Bij de opvang en de verspreiding van de vluchtelingen maakte de voormalige verzetsman handig gebruik van zijn netwerk.
Een groot aandeel in de opvang hadden ook de kerken, weet Tóth. „Hulp werd geboden langs confessionele lijnen. De meeste Hongaren waren of rooms-katholiek of protestant. Laatstgenoemden kregen hulp van het Admiraal de Ruyterfonds. Het bijzondere was dat ds. Tüski het fonds net had opgericht, om alle protestantse kerken in Nederland te laten samenwerken ten behoeve van de Hongaren in het Karpatengebied. Nu konden ze meteen aan de slag voor de vluchtelingen.”
Zelf droeg Tóth ook zijn steentje bij. „Ik heb de tolkendienst opgezet. Ook was ik persoonlijk betrokken bij de verdeling van de vluchtelingen over de opvangcentra. Verder gaf ik perscommuniqués uit. Dat werk gebeurde allemaal in de avonduren, maar soms werd ik ook overdag op mijn werk gebeld om via de telefoon te tolken.”
Met alle werkzaamheden waren verschillende maanden gemoeid, zegt Tóth. „Het duurde tot halverwege het voorjaar van 1957 voordat iedereen een plek had gevonden.” In datzelfde jaar stond Tóth aan de wieg van de Stichting Hongaarse Federatie in Nederland. „We voorzagen een ongewenste wildgroei van Hongaarse organisaties. De stichting diende als paraplu voor alle Hongaarse verenigingen in Nederland en functioneert nog steeds als zodanig.”
De integratie van de Hongaren in de Nederlandse samenleving leverde geen grote problemen op. „De meeste Hongaren zijn goed terechtgekomen.” Toch kent Tóth ook voorbeelden van mensen die „volkomen kapotgingen” en terugkeerden. „Verschillende van hen hebben zwaar moeten boeten. Sommigen werden zelfs geëxecuteerd.”
Zijn opleiding tot predikant kwam Tóth goed van pas. Niet alleen gaat de oud-Aegondirecteur meerdere malen per jaar voor in Hongaars- of tweetalige kerkdiensten, ook verleent hij nog steeds pastorale zorg aan voormalige vluchtelingen. „Dat laatste is natuurlijk wel minder geworden. Maar daarvoor komen de arbeidsmigranten in de plaats. Zij kennen eveneens het gevoel van heimwee en ontworteling.”