Zondag is geloofsdag
De zondag dankt zijn bijzondere plaats aan de populariteit van verenigingsmaaltijden onder christenen, stelde prof. dr. H. J. de Jonge in de jaarrede van de Universiteit Leiden. Vrijdag stond op deze pagina een samenvatting van die rede. Dr. Benno Zuiddam bestrijdt de visie van De Jonge.

Afgelopen week werd ik blij verrast door het artikel van prof. dr. H. J. de Jonge over de zondag. Het getuigt van moed om op de geboortedagviering van de Leidse universiteit in deze tijd een thema aan te snijden dat christelijk van aard is. Anderen zouden liever op safe gespeeld hebben, maar natuurlijk kan een man van de wetenschappelijke statuur van De Jonge een potje breken. Ik ben blij dat hij het heeft gedaan.Nu zijn rede ook in artikelvorm verschenen is, geeft dat een aangename gelegenheid tot bezinning op het aangesneden thema.
De hoogleraar poneert een theorie over de zondag die radicaal afrekent met het klassieke theologische denken over dit onderwerp. Is het waar dat deze dag „louter een product van de menselijke geest en de cultuur” is, zoals de Jonge stelt? Is het historisch en feitelijk correct om te zeggen dat de week „niet afhankelijk is van de beweging van hemellichamen”? En, wat meer is, dankt de zondag zijn bijzondere plaats aan de populariteit van verenigingsmaaltijden onder christenen?
Mijn antwoord is: nee. Theologisch doet het artikel van De Jonge geen recht aan de vroegchristelijke bronnen en historisch is zijn theorie buitengewoon onwaarschijnlijk. Ik zal uitleggen waarom.
Planetendagen
Laten we met het historische beginnen. We moeten oppassen met al te stellige uitspraken over de praktijk van de zevendaagse week in de oudheid en bij de Germaanse en Keltische volkeren. Uiteindelijk weten we er niet veel van omdat de geschreven bronnen eenvoudigweg ontbreken. Juist de historicus Cassius Dio wordt veel aangehaald omdat er geen andere boeken resteren die erover schrijven. Een bijkomend probleem met Cassius en Josephus is dat ze veel aangehaald maar weinig gelezen worden. Hoewel beiden feilbare auteurs, geeft zelfs Cassius aan dat de planetendagen reeds in de eerste eeuw voor Christus algemeen waren in het Romeinse Rijk. Hij geeft aan dat ten tijde van Pompeius en Gaius Sosios reeds planetendagen onderscheiden werden. De joodse sabbat werd „toen al de dag van Saturnus genoemd”, zegt Cassius. Wie hem serieus neemt, kan niet tot conclusies komen die door de auteur zelf een paar hoofdstukken later worden tegengesproken.
De archeologische opgravingen in Pompei laten zien dat de planetenweek gelijktijdig funcioneerde met de officiële Romeinse maandrekening, bijna zoals spoortijd en gewone tijd. Een inscriptie vertelt ons van „de negende dag voor de kalendus van juni” als „de dag van de zon.”
Sterrenkundige verklaring
Dat brengt ons bij de stelling dat de zevendaagse week niet afhankelijk zou zijn van de beweging van hemellichamen. Alle antieke autoriteiten vertellen ons dat dit nu juist wel het geval is. Cassius geeft twee mogelijke verklaringen en beide zijn astronomisch van aard en volgens hem gemakkelijk te begrijpen. Dat zijn ze ook, want uiteindelijk gaat het om de prominentie van planeten op zekere dagen binnen een sterrekundig verwijzingsraamwerk. Er zijn zeven zichtbare planeten.
De Romeinse astronoom en astroloog -er was in die tijd nog geen onderscheid- Vettius Valens schreef: „En dit is de volgorde van de planeten in hun verhouding tot de dagen van de week: zon, maan, Mars, Mercurius, Jupiter, Venus, Saturnus.” Met andere woorden: in de tweede eeuw beschouwde een prominente Romeinse wetenschapper de zondag al als eerste dag van de week om astrologische redenen! Keizer Constantijn kwam pas 200 jaar later en een uit de hand gelopen populariteit van christelijke verenigingsmaaltijden was geen factor voor Valens.
Wiskundig klopt het ook allemaal als een bus. De Romeinen kenden geen cijfer nul, zodat het eind van zaterdag het begin van zondag aanduidt en een voltooide cyclus veronderstelt. Als de zon het eerste uur van dag 1 regeert en we de planetencirkel volgen voor elk volgend uur, wordt uur 25 (uur 1 van dag 2) geregeerd door planeet vier, de maan, enzovoort. Kort gezegd: de week en de prominentie van de zondag berusten op onze waarneming van de planeten. Zij zijn niet louter een product van de menselijke geest en cultuur.
Verenigingsmaaltijd
De Jonge verklaart de oorsprong van de zondag als christelijke vierdag „uit pragmatische redenen.” De goede joodse traditie van een familiemaal zou zijn voortgezet met christelijke broeders, maar uit praktische overwegingen een dag later, vooral voor joden die ook nog oude familiebanden te onderhouden hadden. Zo zou de zondag speciaal zijn geworden als christelijke vierdag.
Dit is een interessante theorie, die waar zou kunnen zijn, maar helaas ongeveer alle beschikbare vroegkerkelijke bronnen over dit onderwerp tegen zich heeft. Die vertellen niet over de sociale ontwikkeling van een christelijke subcultuur met verenigingsmaaltijden, maar over iets anders. De eerste dag van de week behoort als opstandingsdag op speciale wijze aan de Heere van de Kerk toe. Die notie komen we in Handelingen, Korinthe en Openbaring reeds tegen. De dag is de reden voor de maaltijd en niet omgekeerd.
Barnabas en Ignatius spreken over het „onderhouden van de dag” in verband met zondag. De ”Didache” verbindt de dag met de maaltijd des Heeren. Tertullianus waarschuwt tegen werken en zakendoen op zondag. Hoe serieus nemen we onze bronnen?
Professor De Jonge heeft een keuze gemaakt van geloof, vertrouwen in de mogenlijkheid van zijn hypothese. Dit geloof brengt hem op gespannen voet met de beschikbare apostolische, postapostolische en patristieke bronnen. Zijn hypothese rest weinig anders dan deze laatste te beschouwen als theologische rechtvaardiging achteraf voor een christelijke verenigingscultuur. Hiermee geeft hij een uitstekende aanzet voor bezinning. Is de zondag voor ons meer dan christelijke cultuur en traditie? Het cultuurgeloof vraagt inderdaad: Wat doet u op zondag? Theologie is dan geen godskennis meer, maar zelfrechtvaardiging van religieus gedrag. Het apostolisch geloof informeert: Vertrouwt u de Opgestane om uw Heere te zijn?
Uiteindelijk is de zondag een geloofsdag, een vierdag voor de opstanding van de verrezen Heere. Wie dat niet gelooft, heeft niets te vieren en te beleven. Wie het wel vertrouwt, begrijpt ook de oorsprong van de zondag.
De auteur studeerde theologie in Nederland en Zuid-Afrika, is gespecialiseerd in de vroegchristelijke letterkunde en woont in Australië.