Verder kijken dan eigen traditie
„Gelijk de klassieke propaedeuse eene gemeenschappelijke basis legt bij alle mannen van wetenschap, zoo houdt de algemene openbaring alle menschen saam trots alle verschil van religie.” Dit citaat uit de Gereformeerde Dogmatiek van H. Bavinck (deel 1, blz. 293) kwam drs. Henk Dijkgraaf in gedachten bij het lezen van de reacties op deze pagina van Dr. C.P. Polderman (30 mei) en van drs. G. van Ginkel (14 juni) op zijn bijdrage over een noodzakelijke renaissance in het onderwijs (21 mei). Hun kritiek wortelt volgens Dijkgraaf in een te beperkte visie op de algemene openbaring en de gemene gratie.
Polderman vindt mijn oplossing voor de huidige malaise in het onderwijs teleurstellend omdat ik te rade ga bij „de heidense wijsgeer Plato” en bij „de geestesproducten van gevallen mensen.” Beter dan bij seculiere filosofen zouden we voor een christelijk onderwijsideaal terechtkunnen bij „goddelijk geïnspireerde wijsheden” zoals die bijvoorbeeld in het Spreukenboek te vinden zijn. Van Ginkel mist in mijn betoog een aanzet tot een „reformatorisch schoolconcept” en vraagt zich af welke kennis in een ”reformatorisch studiehuis” centraal moet staan. Hij vergeet blijkbaar dat ik juist heb geprobeerd aan te geven dat een „reformatorisch studiehuis” een contradictio in terminis is.
Ik heb in mijn artikel bewust niet willen preken voor eigen parochie. Hopelijk gaat ons niet slechts het reformatorisch onderwijs ter harte, zelfs niet alleen het christelijk onderwijs, maar het héle onderwijs.
Bavinck
De kritiek van Polderman en Van Ginkel wortelt mijns inziens in hun te beperkte visie op de algemene openbaring en de gemene gratie. En daarin staan zij niet alleen. De gereformeerde gezindte als geheel heeft de gemene gratie onheus belast met de erfenis van de teloorgang van de orthodoxie binnen de Gereformeerde Kerken. Meer in het algemeen heeft de geschiedenis die wij met elkaar doormaken blijkbaar geleid tot een zodanige versmalling van onze traditie dat wij niet alleen het contact met de Griekse denkers zijn verloren maar ook met christelijke denkers als Augustinus en zelfs met een gereformeerd theoloog als Bavinck. Bij Bavinck is de algemene openbaring namelijk niet slechts voertuig van de bijzondere, maar heeft zij een eigenstandige positie. De algemene openbaring, aldus Bavinck, is de bodem waarop wij alle niet-christenen kunnen ontmoeten. Dankzij haar delen christenen en niet-christenen eenzelfde grondslag waardoor wij een aanknopingspunt hebben met alle mensen. In plaats van dat er polariteit zou bestaan tussen de algemene en bijzondere openbaring heeft de laatste de eerste juist erkend, ja zelfs geabsorbeerd. Daarom ontdekt ook de christen in natuur en geschiedenis „sporen van dienzelfden God, die hij in Christus leerde kennen als zijn Vader.” (deel 1, blz. 293-93).
Augustinus
Wat dat betekent voor het geestesleven kunnen we leren bij Augustinus. In een van zijn eerste werken, Contra Academicos, richt hij zich -in de vorm van een socratische dialoog!- tegen de sceptische denkers van zijn tijd die beweerden dat voor ons mensen de waarheid onkenbaar is en dat wij daarom gehouden zijn aan alles te twijfelen. Om tegen dit morele relativisme een dam op te werpen stelt Augustinus dat de mens dient te leven overeenkomstig het leidinggevende deel van zijn ziel, namelijk zijn verstand. Het verstand is het voertuig van de filosofie en de filosofie is de beoefening van de wijsheid. De waarheid, voorzover zij voor het verstand kenbaar is, leren wij volgens Augustinus kennen via de weg van de platonische filosofie. Waar nu de grenzen van het verstand bereikt zijn en dús de filosofie ophoudt onze gids te zijn, zijn wij aangewezen op de openbaring van Christus als de Logos die ons de gedachten van de Vader meedeelt. Opmerkelijk is dat Augustinus dit illustreert met de mythe van Proteus uit Homerus’ Odysseia! Bij deze gedachtegang sluit Bavinck zich naadloos aan: „De algemene openbaring is de grondslag, waarop de bijzondere zich verheft.” (Deel 1, blz. 294).
Al wat rein is
Hoe kunnen wij in het (christelijk) onderwijs met vrucht gebruikmaken van seculiere denkers als plunderden wij de schatten van Egypte (Augustinus!) en wat betekent dit voor het vreemdelingschap van de christen, een vraag die Van Ginkel terecht aan de orde stelt.
Bij het formuleren van een antwoord wijst ons Plato de weg. In een van Plato’s mooiste dialogen, het Symposium, verhaalt Socrates hoe de wijze priesteres Diotima uit Mantinea hem inzicht verleende in de ware aard van Eros. Eros is de liefde tot het schone die zich aanvankelijk richt op lichamelijke schoonheid maar van daaruit opstijgt tot de geestelijke schoonheid van het inzicht en alle overige deugden. Deze liefde tot de schoonheid van de ziel leidt tot het verlangen om het eeuwige schone te aanschouwen.
Plato biedt in het Symposium ons inzicht in het sacramentele karakter van de werkelijkheid en leert hij ons hoe „al wat rein is, al wat lieflijk is, en al wat wel luidt” (Fil. 4, 8) ons zoekt op te leiden tot de kennis van de Schepper. Zo hoeven wij ons dus ook niet in allerlei bochten te wringen om in het christelijk onderwijs gestalte te geven aan toerusting en vorming. Die beperkt zich niet tot de dagopening of de wijze waarop wij met elkaar omgaan, maar krijgt juist ook gestalte in de gewetensvolle overdracht van kennis. Kennis van het beste dat gezegd en gedacht is in de wereld, zonder dat daar altijd expliciet religieuze noties aan verbonden zijn. De mens is een religieus wezen, maar hij is ook meer dan dat. Daarom richt het onderwijs zich dan ook op de ontplooiing van de volle humaniteit. Opdat religie zich verbinde met het schone.
Sacramenteel
Het is niet mijn taak om aan te geven hoe dit op de scholen concreet gestalte dient te krijgen. Iedere docent is -als het goed is- zelf in staat om daar vanuit zijn eigen vak inhoud aan te geven, daarbij uiteraard rekening houdend met de mogelijkheden van het kind. En wat het vreemdelingschap betreft: de christen is daar vreemdeling waar hij de werkelijkheid niet meer herkent als sacramentele werkelijkheid. Dat zal onder andere resulteren in het afwijzen van de massacultuur.
Ten slotte: de algemene openbaring, zegt Bavinck, vormt de schakel tussen het rijk der natuur en het koninkrijk der hemelen. Zonder die schakel komt het gewone leven los te staan van het religieuze leven en wordt het christendom een sektarisch verschijnsel dat van zijn katholiciteit beroofd is. En bij het herwinnen van díe katholiciteit biedt de ”heidense wijsgeer” Plato ons een helpende hand.
De auteur is docent Engels en schrijft deze bijdrage op persoonlijke titel.