Schepping-evolutie
Het Reformatorisch Dagblad belegde anderhalve week geleden een studiedag over schepping, evolutietheorie en Schriftgezag. Het thema werd toen vanuit diverse invalshoeken benaderd: wetenschapstheorie, vakwetenschappen die zich met de aarde en het leven bezighouden, en theologie. Ook uit drie recente tijdschriftpublicaties blijkt dat vragen over schepping en evolutietheorie brede vertakkingen hebben.
In het Journal of Asian Evangelical Theology (jaargang 13, 2005, nr. 1) publiceert Alex Tang ”Een kritische evaluatie van het gebruik van Genesis 1 in het schepping-evolutie debat”. Tang is als arts werkzaam in Maleisië, waar hij ook het Spiritual Formation Institute leidt. Het tijdschrift waarin hij zijn bijdrage publiceert, is een uitgave van de Asia Theological Association, Singapore. Tangs bijdrage richt zich vooral op de verhouding tussen Genesis en de wetenschap.Wat Tang wil, is een uitleg van Genesis die met de wetenschappelijke gegevens te verenigen is. Hij onderscheidt, in navolging van Henri Blocher, vier benaderingen van Genesis 1 tot 2:3. De reconstructietheorie meent dat God de geschapen aarde van Genesis 1:1 verwoestte en dat vanaf vers 2 gesproken wordt over het herstel van deze wereld. Tang lijkt in te stemmen met Blochers kritiek op deze visie. De wat Tang noemt concordistische uitleg neemt aan dat een dag in Genesis 1 een lange periode kan betekenen. De derde visie is de klassieke letterlijke uitleg.
Tang meldt dat de Big Bang-theorie rekent met een biljoenen jaren oude aarde, maar ook een zeer nauwkeurige afstemming veronderstelt die als verwijzing naar de Schepper gezien kan worden. Over de evolutietheorie is hij kritischer. Hij noemt vier bezwaren: zogenaamde tussensoorten die de theorie nodig heeft als evolutionaire brug tussen de ene en de andere soort ontbreken (Tang betoogt dit speciaal met het oog op de mens); de overgang van aminozuren naar leven kan niet inzichtelijk worden gemaakt; het ontstaan van nieuwe soorten is niet aangetoond.
Tang vindt dat een christen geen dubbele waarheid moet aannemen en ook dat de letterlijke uitleg van Genesis moeilijk te verenigen is met hedendaags wetenschappelijk inzicht. Daarom wil hij een concordistische en een literaire uitleg van Genesis 1 combineren. Tangs streven om geloof en wetenschap te harmoniseren, verdient op zichzelf bijval, maar de uitleg van Genesis lijkt hier te worden geconformeerd aan hedendaagse wetenschappelijke inzichten, waarbij de Bijbelse aanwijzingen voor de letterlijke uitleg het onderspit delven.
Hoe groot is de vrijheid van een leraar op een openbare school om in zijn lessen van de evolutietheorie af te wijken? Over die vraag, althans voor zover zij de Verenigde Staten betreft, publiceert Casey Luskin in het Journal of Church and State (jaargang 47, 2005, nr. 3). Luskin is juridisch promovendus en geeft mede leiding aan het Intelligent Ontwerp en Evolutie Bewustzijn Centrum (Intelligent Design and Evolution Awareness Center).
In de Verenigde Staten is het grondwettelijk verboden om op een openbare school een bepaalde godsdienst te verbreiden. Dat laatste gebeurt volgens diverse rechtbanken wanneer creationistische wetenschap wordt onderwezen. Daarom geldt het als ongrondwettig om op een openbare school creationisme te doceren, al kan het misschien onder bepaalde lokale omstandigheden toch onbelemmerd worden onderwezen.
Anders ligt het met onderwijs over Intelligent Ontwerp (ID). Niet alleen is er nog geen jurisprudentie terzake, maar volgens Luskin kan het doceren van deze theorie, mits strikt seculier beargumenteerd, in principe juridisch standhouden. Hij citeert een belangrijke zegsman als William Dembski, volgens wie de theorie van Intelligent Ontwerp geen uitspraken doet over de aard van de intelligente ontwerper en zij zich uitsluitend baseert op ervaringsfeiten.
Ook zijn volgens Luskin nauwelijks serieuze juridische problemen te verwachten wanneer een docent, onder het motto ”doceer de controverse”, behalve de evolutietheorie ook de daarop geleverde wetenschappelijke kritiek uiteenzet. In het openbare middelbare onderwijs in de VS moet het, kortom, juridisch mogelijk zijn om van de evolutietheorie af te wijken, mits dit gebeurt op basis van seculiere argumenten en motieven.
Dat de evolutietheorie in de tijd na Darwin ook invloed had op andere wetenschapsgebieden dan de biologie, komt naar voren in een artikel over Thomas Henry Huxley dat Matthew Day publiceerde in Church History (jaargang 74, september 2005). Day doceert godsdienst en (natuur)wetenschap aan de staatsuniversiteit van Florida. Day meldt dat sommige geleerden een verband legden tussen evolutiebiologie en taalkunde. De negentiende-eeuwse Britse wetenschapper Huxley paste een darwinistische werkwijze ook toe bij het onderzoek naar de verhouding tussen de synoptische Evangeliën Matthéüs, Markus en Lukas, waaraan een ”oer-Marcus” ten grondslag zou hebben gelegen.
De evolutietheorie heeft op allerlei terreinen invloed uitgeoefend. De belijdenis van God de Schepper en de empirische vaststelling van een Intelligent Ontwerp hebben eveneens implicaties die veel verder reiken dan het vakgebied van de biologie.
Aza Goudriaan, wetenschappelijk onderzoeker aan de Faculteit der Wijsbegeerte, Erasmus Universiteit Rotterdam