Meer geestelijk denken en doen
De gereformeerde gezindte moet meer vanuit het geestelijke handelen. Structuren op zich leveren niks op, stelt dr. C. P. Polderman
in reactie op een artikel over de reformatorische zuil. In Accent van zaterdag 2 april stond onder de titel ”Synode contra christelijke organisatie” een uitmuntende analyse door dr. C. S. L. Janse van de manier waarop in de achterliggende vijftig jaar door de verschillende bevolkingsgroepen met verzuiling is omgegaan.
Op basis van de inzichten van socioloog Thurlings laat Janse zien op welke wijze hervormden, gereformeerden en katholieken omgingen met hun eigen identiteit en op welke wijze ze hun kansen en bedreigingen in het geheel van de Nederlandse samenleving hebben ingeschat én daarnaar hebben gehandeld.
Echt spannend wordt het als Janse de toepassing maakt voor wat hij noemt de refozuil.
Ondanks het feit dat hij ook daar, als gevolg van allerlei eigenbelangen(!) een grote afstand tussen geloof en handelen signaleert, houdt volgens hem de refozuil tot dusver nog aardig stand. Dat komt volgens Janse omdat in de refozuil „het verschil nog wordt gezien tussen de bevindelijk gereformeerde geloofsovertuiging en levensstijl en die in de bredere protestantse wereld.”
Valt dat verschil weg, dan is er niets meer te profileren en verliezen de refo-organisaties hun bestaansrecht, zo kan worden geconcludeerd.
Zover hoeft het volgens Janse echter niet te komen. De refozuil kan overleven.
Vol spanning vraag je je na zijn analyse af: Hoe en op welke wijze kan de refozuil overleven? Het antwoord is teleurstellend, want volgens Janse zal dat mogelijk zijn „als de leiders van de verschillende zuilorganisaties zich innerlijk verbonden weten met wat de vorige generatie dreef.”
Twee dingen vallen op. Het gaat om de leiders én om de innerlijke verbondenheid met de idealen van een vorige generatie. En daar moeten we de toekomst mee in?
Niet optimistisch
Met deze ’oplossing’ gaat Janse mijns inziens de fout in. Allereerst omdat volgens Jakobus 2 een geloof zonder de werken „dood” is. Verder, waarom zouden de refozuilbouwers (leiders) het beter doen dan hun bekritiseerde gereformeerde, hervormde en katholieke voorgangers? Zijn zij dan wél vrij van de klassieke fouten die door Janse worden genoemd: het nastreven van eigenbelangen en het gelijkstellen van de eigen zaak met Gods zaak? En, kunnen structuren, statuten en de onderschrijving daarvan de zuilorgansiaties levend houden?
Ik ben daar niet optimistisch over. Het lijkt erop dat we op deze wijze „vlees tot onze arm stellen en leunen we op rietstaven die de hand doorboren.” En dat geldt in het bijzonder als de leiders geen echt contact (meer) hebben met degenen aan wie ze leiding (denken te) geven. De praktijk heeft al talloze malen uitgewezen dat mensen niet via de ondertekening van allerlei ’eigen’ gemaakte wetten en regels in het gareel gehouden kunnen worden.
Babel
Het net moet naar de andere zijde. Onze gezindte heeft behoefte aan jonge en oude(re) mensen met een levend geloof dat thuis, in de kerk en op school wordt aangeleerd, voorgeleefd, gevoed en gestimuleerd. Aan burgers die op weg zijn naar het hemels koninkrijk.
Ook moet de refozuil mijns inziens (leren) erkennen dat we in de Nederlandse samenleving een slinkende minoriteit zijn geworden die leeft temidden van een Babel-cultuur. Dat betekent dat we de kansen en bedreigingen veel meer een geestelijk invulling moeten geven. Dat we moeten leren, en elkaar daartoe moeten opwekken, meer geestelijk te denken en te doen.
Daniël heeft het immers niet gered met zijn hoge invloedrijke positie aan het hof van Darius, maar met zijn levend geloof op God; met zijn knielen, zijn bidden en smeken, zijn schuldbelijdenis voor God, met zijn open vensters naar Jeruzalem.
De reactie van veel lezers is voorspelbaar. Ze zullen zeggen: ja, natuurlijk is een levend geloof belangrijk, maar dat is een gave van God. En hup, dan gaat het net weer naar de linkerzijde als eraan toegevoegd wordt: er is toch ook een cultuuropdracht om (zuilorgansiaties) te bouwen en te bewaren. Laten we daar hard aan werken.
Een andere reactie zal zijn: het ene hoeft het andere toch niet uit te sluiten. De innerlijke verbondenheid waar Janse het over heeft is toch ook geloof?
Of Janse dat bedoeld heeft is voor mij de vraag, maar daar zal hij zelf, naast de nadere vragen, wel een antwoord op hebben.
De auteur is econoom en historicus.