Koninklijk Huis

Prinsjesdag 1974 somber en sober

Geen koets, geen galakostuums, geen vlaggen. Vanwege een gijzeling in de Franse ambassade verliep Prinsjesdag een halve eeuw geleden zonder veel uiterlijk vertoon.

L. Vogelaar
17 September 2024 07:04
Koningin Juliana tijdens het voorlezen van de troonrede op 17 september 1974. beeld Nationaal Archief
Koningin Juliana tijdens het voorlezen van de troonrede op 17 september 1974. beeld Nationaal Archief

De start van het parlementair jaar had in 1974 op 17 september plaats, net als dit jaar. Koningin Juliana en prins Bernhard kwamen met een auto naar de Ridderzaal. Geen Gouden Koets, maar een Ford Granada.

Drie dagen eerder had de pers nog een heel ander verloop gemeld: „Het ere-escorte in de koninklijke stoet zal bestaan uit een detachement van de Koninklijke Marechaussee ter sterkte van 48 man, de Koninklijke Militaire Kapel met het tamboerkorps van de Garde Grenadiers, een erecompagnie Garde Grenadiers ter sterkte van 100 man, voorafgegaan door de commandant van het bataljon Garde Grenadiers met zijn kapitein-adjudant en het vaandel met vaandelwacht. Een rijknecht-majoor met zijn twee rijknechts te paard sluiten op de erecompagnie aan. Vervolgens twee koninklijke rijtuigen, een eenheid rijkspolitie te paard en wederom een koninklijk rijtuig. Hierop volgt de Gouden Koets, voorafgegaan door een ere-escorte van officieren der cavalerie. Een eenheid rijkspolitie te paard sluit de stoet.” Bij Paleis Lange Voorhout zou een squadron van honderd man uit de Koninklijke Luchtmacht als erewacht staan.

Spanning

Maar zo ging het allemaal niet. „In grote spanning zag men uit naar de afloop van het gijzelingsdrama in de Franse ambassade. Spanning in ons land; spanning onder ons volk”, blikte SGP’er Meuleman kort daarna terug tijdens de Algemene Beschouwingen in de Eerste Kamer.

Op vrijdagmiddag 13 september waren drie jongemannen het ambassadegebouw aan het Smidsplein in Den Haag binnengestapt. Dat was maar een paar straten bij de Ridderzaal vandaan. De politie kreeg een telefoontje van een ambassademedewerkster: „Zo gauw mogelijk. ’t Zijn gekke Japanse mensen met een pistool. Vierde etage.”

Van de drie agenten die erop afgingen, raakten er twee gewond toen de overvallers hen beschoten. De derde politieman schoot een gijzelnemer in zijn hand, waarna de agenten weg wisten te komen. Een 21-jarige agente die een kogel in haar rug had gekregen, lag vijf dagen in coma en zei later dat ze een van de weinige Nederlanders was die het drama niet had meegemaakt; althans, niet bewust.

Rechercheurs bij de Franse ambassade. Een van hen vond het papieren vliegtuigje waarop de Japanse gijzelnemers hun eisen hadden genoteerd. beeld Nationaal Archief

Eisen

Junzo Okudaira, Haruo Wako en Jun Nishikawa gijzelden ambassadeur Jacques Senard en tien andere personeelsleden. De regering vormde een crisisteam. Dat schakelde iemand van de Japanse ambassade als tolk in.

De gijzelnemers maakten zich bekend als leden van het Japanse Rode Leger. Deze radicaal-linkse beweging wilde de regering van Japan omverwerpen en schuwde gewelddadige acties niet. Op 30 mei 1972 hadden drie Japanners de luchthavenhal van Tel Aviv bestormd. Ze wierpen granaten en schoten met machinegeweren. Daarbij kwamen 26 mensen om. Twee van de drie aanvallers bliezen zichzelf op.

Nu zaten er terroristen in de ambassade in Den Haag. Ze gooiden een papieren vliegtuigje naar beneden met daarop hun eisen. Ze wilden vrijlating van een kameraad die zes weken eerder op een vliegveld in Frankrijk in de kraag was gevat en nu in dat land gevangen zat. Daarnaast eisten ze een volgetankte Franse Boeing 707 met bemanning, een vrijgeleide, en één miljoen dollar.

Volgens het crisisteam kon het ambassadegebouw niet bestormd worden zonder dat er slachtoffers zouden vallen. Dus moest er onderhandeld worden. Na twee dagen meldde minister-president Den Uyl: „Sinds de gijzeling van elf personen in de Franse ambassade plaatsvond, is de regering eropuit de ongedeerde vrijlating van alle gijzelaars te verkrijgen met inachtneming van daarvoor aanvaardbare regels. De Franse regering heeft zich bereid verklaard de terrorist Yoetata Furuya, die zich in handen van de Franse politie bevindt, ter uitwisseling aan te bieden.”

Intussen landde die zondagavond een Frans vliegtuig op Schiphol met Furuya aan boord. De gijzelnemers lieten twee secretaresses vrij en lieten eten brengen voor de overige gijzelaars.

Aanbod

In de nacht van maandag op dinsdag deed de regering de terroristen een aanbod: alle gijzelaars moesten worden vrijgelaten in ruil voor Furuya. De gijzelnemers en Furuya mochten in een Boeing vertrekken en ze kregen 300.000 dollar. Van hun wapens mochten alleen twee pistolen mee aan boord.

Transavia leverde de bemanning voor de vlucht. De gijzelnemers wilden niet vooraf zeggen waar ze naartoe wilden. Gezagvoerder Pim Sierks had die gegevens echter nodig, dus hij liep naar de ambassade en gaf zijn erewoord dat hij de bestemming aan niemand zou vertellen.

De gijzelnemers bleken naar Aden in Zuid-Jemen te willen. Bij aankomst bleken ze daar echter niet welkom: het vliegtuig mocht tanken, maar moest daarna weer opstijgen. Uiteindelijk stapten de terroristen in de Syrische hoofdstad Damascus uit. Twee van hen zijn later alsnog opgepakt en in Japan tot levenslange celstraf veroordeeld.

Dilemma

Toen koningin Juliana die dinsdag bij de Ridderzaal uit de auto stapte, was de grootste spanning voorbij. De regering wijdde de eerste alinea van de Troonrede aan de gebeurtenis: „Leden van de Staten-Generaal, ons land is opgeschrikt door een daad van terreur, waarbij het leven van onschuldigen wordt bedreigd. Het optreden van de regering is voor alles gericht op de ongedeerde vrijlating van de gegijzelden. Ons volk hoopt en bidt dat dit mag gelukken.”

„Ons volk hoopt en bidt” - Koningin Juliana

De bewindslieden zaten op de voorste rijen, maar er was één stoel leeg: minister Van der Stoel (Buitenlandse Zaken) ontbrak omdat hij de onderhandelingen coördineerde. Daags tevoren had hij staatssecretaris Brinkhorst in zijn plaats naar Parijs laten gaan voor een Europees overleg; zelf bleef hij in Den Haag. „Je kan eigenlijk geen concessies doen aan terroristen”, zei Van der Stoel later. Het was echter een dilemma: „Ondertussen offeren we dan X mensen op.”

Na bijna honderd uur was de gijzeling voorbij. Later kregen zeventien betrokkenen een koninklijke onderscheiding, onder wie de drie agenten die als eersten ter plaatse waren, de drie bemanningsleden van de Boeing, premier Den Uyl en de ministers Van Agt, De Gaay Fortman en Van der Stoel.

Televisie

In het SGP-blad De Banier blikte ds. H.G. Abma terug: „Hoe heerlijk het weer, hoe lang en hoe moeilijk af en toe de Troonrede, hoe sober op het sombere af de plechtigheid. Op die manier leeft onder ons voort Prinsjesdag anno 1974.

Prinsjesdag mist al talloze jaren het vrolijke en volle van voorheen. De intocht van de televisie betekende voor velen de besparing van een reis naar Den Haag. Iedereen wilde minstens eenmaal van zijn leven de opening van de Staten-Generaal beleven. Tegenwoordig is het op het Binnenhof en in de onmiddellijke omgeving tamelijk bezet. Daarmee houdt het op. Ik herinner mij uit mijn schooljaren dat je ’s morgens al heel vroeg in ’s-Gravenhage moest zijn om ergens langs de route die de Gouden Koets nam, een plek te vinden, waar mensen rijen dik stonden opgesteld. Het wordt je tegenwoordig in de huiskamer gebracht wat je wilt zien. Dit jaar bleef de Gouden Koets in het koetshuis en de paarden bleven in de Koninklijke Stallen.”

„Prinsjesdag mist al talloze jaren het vrolijke en volle van voorheen” - Ds. H.G. Abma, SGP-fractieleider in de Tweede Kamer

Bede

Eilanden-Nieuws, het streekblad van Goeree-Overflakkee, had nog iets anders opgemerkt: „Ik geloof niet dat we hier mogen spreken over „een toevallige samenloop van omstandigheden”. De traditionele rijtoer van de koningin door onze residentie moest omwille van de terreuractie worden afgelast. En hoewel de bede aan het slot van de Troonrede door onze anti­christelijke regering was af­geschaft, kwam er toch aan het begin een vage opmerking dat ons volk hoopte en bad dat het leven van de gegijzelden gespaard mocht blijven. Is het waar wat een kamerlid opmerkte, dat het van deze regering geldt: „Nood leert bidden”?”

Op het gijzelingsdrama keek de auteur met gemengde gevoelens terug: lof voor de inspanningen om de levens van de gegijzelden te redden, bewondering voor de moed die aan de dag was gelegd, maar ook „onbehagen als we denken aan de mogelijkheid dat andere terroristen, aangemoedigd door het succes van hun Japanse collega’s, misschien weleens ergere akties op touw kunnen zetten. We leven nu eenmaal in een wereld en in een maatschappij waarin terreur en geweld gewone zaken schijnen te worden.” Nederland zou in de jaren daarna nog meerdere gijzelingen te verduren krijgen.

Filipijnen

In het buitenland kreeg het voorbeeld van de Japanners al binnen twee maanden navolging. ”Nu gijzeling in Washington: Filipijnse ambassade”, kopte het Reformatorisch Dagblad op 11 november 1974. In de Amerikaanse hoofdstad woonde een Filipijnse advocaat van wie zes kinderen inmiddels ook in de Verenigde Staten verbleven. Zijn oudste zoon kreeg op de Filipijnen echter geen uitreisvisum. Om de zaak onder druk te zetten, maakte de advocaat, Napoleon Lechoco, een afspraak met ambassadeur Eduardo Romualdez, die familie was van de Filipijnse president Ferdinand Marcos, om „enkele problemen binnen de Filipijnse gemeenschap uit de weg te ruimen”. Hij stapte Romualdez’ kamer binnen, boeide de ambassadeur en gijzelde ook attaché Mario Lagdamo. Er vielen enkele schoten, maar niemand werd geraakt.
Er volgden langdurige onderhandelingen via de telefoon. Nadat president Marcos toezegde dat Lechoco’s zoon op een vliegtuig naar de VS zou worden gezet, liet de advocaat zijn gijzelaars vrij. Hij kreeg tien jaar gevangenisstraf opgelegd, maar in 1977 ging een jury mee in zijn verdediging, waarin hij zei dat hij geestelijk gestoord was ten tijde van de actie. Artsen verklaarden dat nu van een psychische ziekte geen sprake was en dat hij geen gevaar voor zichzelf of anderen vormde. Daarop werd hij vrijgelaten.

  • De Troonrede werd vanaf 1815 uitgesproken in de vergaderzaal van de Tweede Kamer, vanaf 1904 in de Ridderzaal. Vanwege de afstandsregels tijdens de coronacrisis las koning Willem-Alexander de Troonrede in 2020 en 2021 voor in de Grote Kerk in Den Haag. Daarna week het parlement vanwege de renovatie van het Binnenhof uit naar de Koninklijke Schouwburg.
  • Soms laat het staatshoofd het voorlezen aan een ander over. Koning Willem I liet verstek gaan na het overlijden van zijn zus in 1819 en van zijn eerste vrouw in 1837. Koning Willem III was afwezig na het overlijden van zijn oom in 1883 en zijn zoon in 1884 en in de jaren 1888-1890, toen hij zelf ziek was. Koningin Wilhelmina ontbrak in 1908 vanwege zwangerschap en ook in 1909, vijf maanden na de geboorte van prinses Juliana, kwam ze niet. In 1911 bleef ze weg uit protest: ze was tegen de herbenoeming van de voorzitter van de Tweede Kamer.
    In 1947 was Wilhelmina wegens ziekte absent. Premier Beel las toen de verklaring voor. Niet vanaf de troon, maar vanachter een katheder.
  • De bijna 73-jarige ds. J.H. Donner (ARP) kwam in september 1897 in de Centrale Afdeling van de Tweede Kamer, vergelijkbaar met het huidige presidium. Al direct liet de gereformeerde predikant spontaan van zich horen. Na het uitspreken van de Troonrede riep hij: „Leve de koninginnen!” Daarmee bedoelde hij zowel de zeventienjarige Wilhelmina –die voor het eerst aanwezig was– als haar moeder Emma, die als regentes de rede had voorgelezen.
    Sindsdien is het de gewoonte dat na de Troonrede het „leve de koning(in)!” klinkt. Tot 1901 hief ds. Donner die uitroep aan. Sinds 1946 is dat de taak van de voorzitter van de Verenigde Vergadering (dat is de voorzitter van de Eerste Kamer).
Meer over
Prinsjesdag

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer