Goed in je vel, slecht in wiskunde
Nederlandse jongeren zijn de afgelopen jaren gemiddeld slechter gaan presteren in wiskunde, lezen en natuurwetenschappen. In hun welbevinden steken ze echter gunstig af bij andere landen.
Dat bleek deze dinsdag uit het internationale scholierenonderzoek PISA van de OESO, een sociaal-economisch samenwerkingsverband van landen. PISA onderzoekt de kennis en vaardigheden van 15-jarige jongeren. Zo’n 95 landen doen aan het onderzoek mee.
Sommige daarvan doen het heel goed, maar het algemene beeld is zorgelijk, stelt de OESO. In de ruim twintig jaar dat het PISA-onderzoek wordt uitgevoerd, zijn de gemiddelde scores niet drastisch veranderd, maar in de periode 2018-2022 liepen de resultaten duidelijk terug. Dat is volgens de OESO niet alleen te verklaren uit de Covid-19-pandemie. In veel landen –ook Nederland– was de achteruitgang er al langer. Dat duidt op problemen in het onderwijsstelsel.
In Duitsland, IJsland, Nederland, Noorwegen en Polen was de daling van de wiskundescores nog sterker dan gemiddeld. In Nederland zijn de gemiddelde scores de laagste in de afgelopen twintig jaar, en dat geldt ook voor leesvaardigheid en natuurwetenschappen. Vergeleken met andere landen zit Nederland bij wiskunde nog wel boven het gemiddelde; maar bij lezen eronder.
Topprestatie
Bij wiskunde levert zo’n 15 procent van de Nederlandse leerlingen een topprestatie. De hoogste scores in dat vak worden in Aziatische landen behaald. In Singapore levert 41 procent van de scholieren een topprestatie, op Taiwan 32 procent.
Ongeveer 65 procent van de Nederlandse 15-jarigen behaalde niveau 2 of hoger in lezen. Deze leerlingen kunnen op zijn minst de hoofdgedachte in een tekst van gemiddelde lengte noemen en nadenken over doel en opbouw van een tekst. Slechts 7 procent kan lange teksten begrijpen, abstracte begrippen doorgronden en feiten van meningen onderscheiden.
Bij natuurwetenschappen scoort Nederland net onder het gemiddelde van de deelnemende landen: 73 procent van de scholieren is in staat eenvoudige problemen op te lossen, terwijl het 11 procent lukt zelfstandig kennis toe te passen, ook in onbekende situaties.
Jongens doen het bij wiskunde beter dan meisjes. Bij leesvaardigheid is het juist andersom. Dat laatste geldt voor bijna alle landen die aan het onderzoek meededen. Bij wiskunde is het beeld echter gemengd: in 40 landen deden jongens het beter, in 17 landen meisjes en in 24 landen was er geen noemenswaardig verschil in prestaties tussen hen.
De onderzoekers houden overigens een slag om de arm: Nederland is een van de landen die niet in alle opzichten voldeden aan de normen van het onderzoek, dus bij de interpretatie van de resultaten is voorzichtigheid geboden.
Het verschil in prestaties tussen sociaal-economische bevolkingsgroepen is in de meeste landen niet toegenomen. In acht landen groeide de kloof echter wel, en daar is Nederland er een van.
Nederland is ook een van de landen waar de ene school veel beter scoort dan de andere. Volgens de OESO zou de overheid scholen die dat nodig hebben, moeten ondersteunen, zodat jongeren gelijke kansen hebben.
Armoede
Nederland steekt in andere opzichten juist gunstig af bij het buitenland: relatief weinig leerlingen moeten door armoede soms een maaltijd overslaan en relatief weinig jongeren worden regelmatig gepest. In Nederland en Korea voelt 9 procent van de jongeren zich eenzaam. In de deelnemende landen is dat echter gemiddeld 16 procent, met uitschieters naar 27 procent of nog hoger: Chili, El Salvador, de Filipijnen en Turkije.