Hoe school stevig blijft staan in stroom van vernieuwing
Aan visie ontbreekt het reformatorische scholen doorgaans niet. Maar het blijkt vaak lastig identitaire uitgangspunten handen en voeten te geven. Het boek ”Bijbels onderwijzen” wil een brug slaan tussen visie en praktijk.
Gepersonaliseerd leren, opbrengstgericht werken, individualisering, digitalisering, zelfontplooiing, emancipatie. Hoe verhoudt een reformatorische school zich tot allerlei maatschappelijke en onderwijskundige ontwikkelingen? En hoe zorg je als christelijke onderwijsinstelling dat je het roer recht houdt en pragmatiek niet boven principe verkiest?
Om een antwoord te vinden op die vragen startte de reformatorische besturenorganisatie VBSO zo’n vier jaar geleden het project ”Naar een duurzaam onderwijsconcept”. Het resultaat daarvan –33 uitgangspunten voor Bijbels onderwijs– is gebundeld in het boek ”Bijbels onderwijzen”, dat woensdag wordt gepresenteerd op een gelijknamig symposium in Hardinxveld-Giessendam (Zie ”Van visie naar uitgangspunt”).
Waarom is het project ”Naar een duurzaam onderwijsconcept” gestart?
Arno Bronkhorst, VBSO-bestuurder: „In 2015 presenteerde Richard Toes, de huidige bestuursvoorzitter van scholengroep Driestar/Wartburg, een onderzoek naar de manier waarop reformatorische scholen omgaan met onderwijsvernieuwingen. Hij concludeerde dat deze onderwijsinstellingen in de achterliggende decennia gemakkelijk meegingen in onderwijsvernieuwingen en zich te weinig kritisch opstelden richting trends zoals het individualisme. Reformatorische scholen maakten te weinig afwegingen op grond van hun identiteit, was zijn conclusie.”
Waarom gebeurde dat onvoldoende?
Bronkhorst: „Een oorzaak zou volgens Toes kunnen zijn dat scholen te veel gericht waren op de praktijk, bijvoorbeeld op het behalen van goede onderwijsresultaten of het vergroten van de motivatie van de leerling. Door die focus lieten onderwijsinstellingen zich bij het maken van didactische keuzes mogelijk meer leiden door de praktijk of door wetenschappelijk onderzoek dan door een Bijbelse visie op onderwijs.
In de periode na het verschijnen van Toes’ proefschrift belegde de VBSO een aantal lezingen over deze thematiek. Tijdens die bijeenkomsten kregen we regelmatig de vraag van schooldirecteuren hoe ze konden voorkomen dat ze klakkeloos zouden meegaan met allerlei maatschappelijke en onderwijskundige trends. Er bleek behoefte te zijn aan uitgangspunten voor het christelijke onderwijs, zodat scholen aan de hand daarvan identitaire keuzes konden maken over de inrichting van het onderwijs.”
Reformatorische scholen hebben doorgaans doorwrochte identiteitsdocumenten en -profielen opgesteld. Dat is dus blijkbaar niet voldoende?
Henk-Jan Dekker, lid van de werkgroep en directeur van de Rehobothschool in Uddel: „Aan visie ontbreekt het reformatorische scholen niet. Vaak is duidelijk vastgelegd wat het fundament is van het onderwijs, bijvoorbeeld als het gaat om de visie op de doop, op gezag of op omgaan met elkaar. Dat is mooi. Uit de gesprekken die we met directeuren en onderwijzers voerden, bleek dan ook dat er niet direct behoefte is aan uitbreiding van die formele visie op identiteit en onderwijs.
Wel gaven directeuren en leerkrachten aan dat ze op zoek zijn naar hoe ze die waarheden handen en voeten kunnen geven in de klas. De kloof tussen visie en praktijk is best groot.”
Hoe komt dat?
Lianne de Baat, lid van de onderzoeksgroep en leerkracht op basisschool De Wittenberg in Scherpenzeel: „Tijd is een belangrijke factor. Het onderwijs krijgt veel op zijn bordje, de druk op scholen is hoog. Nadenken over identiteit, over de ontwikkelingen in de maatschappij en over de vraag wat dat dan betekent voor de reformatorische school komt daardoor nogal eens op de tweede plek.”
Dekker: „Als je je werk als leerkracht goed wilt doen, zitten je dag en je agenda inderdaad snel vol. Bezinning op de manier waarop je lesgeeft en je onderwijs inricht, schiet er dan nogal eens bij in. Het is daarmee ook een kwestie van prioriteit. Reflecteren op identiteit is belangrijk, maar gaat niet vanzelf. Een schoolleider moet dat actief op de agenda zetten, moet daarvoor tijd inruimen. En dat vraagt om een stapje terug, even weg van de waan van de dag, om stil te staan bij de manier waarop je als school lesgeeft en de kinderen opvoedt.”
Op welke thema’s is meer bezinning nodig?
De Baat: „Dan denk ik onder meer aan het thema gezag. Een onderwijzer is een gezagsdrager namens God. Dat betekent dat hij is aangesteld om leerlingen te onderwijzen naar het Woord van God. In onze samenleving is gezag soms een wat vies woord. De leerling heeft immers ook recht van spreken. En dat is natuurlijk ook zo. Maar wel altijd binnen de Bijbelse inbedding dat de leerkracht geroepen is kinderen te onderwijzen. De onderwijzer is dus niet het vriendje van de leerlingen.”
Dekker: „Een ander thema is gepersonaliseerd onderwijs. Daaraan zitten best goede kanten, bijvoorbeeld het recht doen aan verschillen tussen leerlingen. Tegelijkertijd is gemeenschapszin een Bijbels element. Dan doemt de vraag natuurlijk op hoe beide zaken zich tot elkaar verhouden. In ”Bijbels onderwijzen” maken we bijvoorbeeld duidelijk dat we niet naar een situatie toe moeten waarin elk kind door een digitaal programma onderwijs op maat krijgt gepresenteerd en alle opdrachten individueel uitvoert. Dat zet het gemeenschapsdenken en de persoonlijke interactie te veel onder druk.
Bij al dit soort thema’s moeten we dus niet enkel de vraag stellen wat werkt, maar juist ook wat onze taak is als christelijke school. Dus van de pragmatiek naar de opdracht. Dat is een ander perspectief.”
In hoeverre vinden leerkrachten het belangrijk om dergelijke zaken te doordenken?
De Baat: „Het urgentiebesef wisselt. In de gesprekken die we voor het project voerden, zagen we twee soorten reacties naar voren komen. Enerzijds leerkrachten die sterk voelen dat het nodig is om de identiteit van de school sterker te verbinden aan de eigen lespraktijk. Anderzijds is een deel van de onderwijzers tevreden met hoe het nu gaat en ervaren zij niet echt een noodzaak om hun onderwijs meer te doordenken.”
Hoe valt het gedachtegoed van het boek te karakteriseren?
Bronkhorst: „In ”Bijbels onderwijzen” hebben we de stemmen van verschillende christelijke pedagogen en theologen willen samenvatten en doorvertalen naar de praktijk. Een naam die dan duidelijk terugkomt is die van ds. G.H. Kersten (1882-1948), predikant van de Gereformeerde Gemeenten. Hij wees sterk op het belang van een evenwichtige Bijbelse boodschap. De doodstaat van de mens enerzijds en de noodzaak en de mogelijkheid van bekering anderzijds. Scholen zijn planthoven waarin de Heere wil werken. Onderwijzers hebben enerzijds de opdracht de kinderen Bijbels op te voeden, anderzijds is dat een totale onmogelijkheid. Dat spanningsveld laten wij in ”Bijbels onderwijzen” voluit staan.”
Hoe geeft dit boek praktisch richting in keuzes die reformatorische scholen vanuit hun identiteit maken?
Dekker: „Bijvoorbeeld bij het kiezen van een nieuwe methode. Als je dan kijkt naar de uitgangspunten die we onder het kopje lesstof hebben opgesteld, staat er bijvoorbeeld dat het leermiddel met verwondering en eerbied over Gods schepping spreekt. Dan kun je jezelf als leerkracht de vraag stellen of de teksten die je gebruikt bij bijvoorbeeld begrijpend lezen dat ook doen. Een ander punt is de omgang met digitale leermiddelen. Een van de uitgangspunten die we in ”Bijbels onderwijzen” hebben opgetekend is dat onderwijzen plaatsvindt vanuit de persoonlijke interactie tussen onderwijzer en leerling. Dit vraagt om goede doordenking van inzet van digitale leermiddelen.”