„Babyloniërs hebben elke steen van deze Jeruzalemse muur gezien”
Toen de Babyloniërs in 586 of 587 voor Christus Jeruzalem veroverden, lieten ze de oostmuur aan de kant van het Kidrondal staan. Dat zegt dr. Filip Vukosavović van het Jeruzalem Oudheidkundig Onderzoekscentrum en archeologisch directeur in de Stad van David.
De Stad van David bevindt zich aan de zuidzijde van de Tempelberg en de zuidoostzijde van de huidige ommuurde Oude Stad van Jeruzalem. Dit is het oudste gedeelte van Jeruzalem, dat koning David op de Jebusieten veroverde.
Archeologen verrichten hier al jarenlang onderzoek. De onderzoeken zijn omstreden, omdat zich in dit gedeelte van Jeruzalem ook een Palestijnse wijk bevindt, genaamd Silvan. De opgravingen vinden plaats namens de Israëlische Oudheidkundige Dienst.
„We kunnen met zekerheid zeggen dat de Stad van David omringd was door een massieve stenen muur die waarschijnlijk gebouwd werd in de achtste eeuw voor het begin van de jaartelling”, zegt Vukosavović, staand voor de muur. „De Babyloniërs hebben elke steen van deze muur gezien. De muur was het belangrijkste verdedigingsmiddel van de Judeeërs.”
In de jaren zestig groef de Britse archeologe Kathleen Kenyon al 30 meter van deze muur op. In de jaren zeventig legde Yigal Shilo nog een 90 meter lang gedeelte van de muur bloot. Vukosavović deed opgravingen tussen beide gedeelten met een totale lengte van circa 20 meter.
De muur is ongeveer 200 jaar na koning David gebouwd. De vraag is of David gebruik heeft gemaakt van een al bestaande muur uit de tijd van de Jebusieten. „Yigal Shilo dacht dat de muur die hij vond, gebouwd was op een veel oudere muur uit de bronstijd. Maar die muur moet dan later wel van richting zijn veranderd, want hier vonden we niets.”
„Dankzij de Gihonbron konden hier mensen wonen. In de 8e eeuw voor Christus breidde de stad zich uit naar het westen. Het was voor de bewoners moeilijk steeds af te dalen in de richting van de bron. Ze groeven ook tunnels om het water naar de zuidzijde van de stad te voeren. Academici debatteren ook over de vraag of er mensen buiten de muur woonden.”
„Sporen van de Babylonische destructie zijn overal te zien”, zegt Vukosavović, terwijl op de achtergrond het geschreeuw klinkt van middelbare scholieren die een rondleiding maken. „We hebben as gevonden op plaatsen waar de Babyloniërs brand stichtten. Andere archeologen vonden hier vlakbij een kamer in een huis dat volledig afbrandde. Er bestaat geen twijfel dat er hier verwoesting plaatsvond. De Babyloniërs brandden hier en daar delen af.”
Vukosavović en zijn twee collega’s, dr. Joe Uziel en Ortal Chalaf van de Oudheidkundige Dienst, zeggen echter dat het erop lijkt dat de Babyloniërs deze oostelijke muur niet hebben vernietigd. Mogelijk was dat vanwege de steile oostelijke helling die afloopt naar de Kidronvallei.
Na de verovering werden de Judeeërs in ballingschap gevoerd. „We spreken over ballingschap in enkelvoud, maar er waren verschillende ballingschappen. De eerste begon in 597, de tweede in 586 en de derde vond plaats in Transjordanië in 582 voor Christus. De grote vraag is of na 586 voor Christus het koninkrijk Juda in zeer gereduceerde vorm bleef bestaan of dat Juda een provincie werd van Babylon. Er is geen wetenschapper die daar een antwoord op kan geven. Het is wel bekend dat er enkele Joden achterbleven in Benjamin ten noorden van Jeruzalem.”
Bij de muur vonden de archeologen ook een Babylonische zegel met een afbeelding van twee symbolen die staan voor de Babylonische goden Marduk en Nabu. Ook groeven ze een stempelzegelafdruk van klei op met de naam van de Judeeër „Tsafan”.
Zondag is het Tisha B’Av, de dag waarop Joden de verwoesting van de Eerste en Tweede Tempel en andere calamiteiten herdenken.