Leren uit klassieken over wilde kruiden
Vingerhoedskruid versterkt de hartspier, maar kan bij een hoge dosis een hartstilstand veroorzaken. „Gebruik daarom nooit de verse plant”, adviseert prof. Marcel de Cleene (73). Dit najaar publiceerde hij ”De Historia Naturalis” over kruiden en hun toepassingen.
De dosis maakt het gif, zei Paracelsus (1493-1541) al. De concentratie van een werkende stof kan echter nogal wisselen bij een wilde plant, afhankelijk van de groeiomstandigheden en de tijd van het jaar. Daarom is het volgens De Cleene onverstandig om zonder kennis van zaken te experimenteren met planten uit de natuur. Wie toch graag zelf met kruiden aan de slag wil, doet er goed aan om eerst een cursus bij een herboristenschool te volgen.
In ”De Historia Naturalis” staat het gebruik van ruim honderd verschillende kruiden over een tijdsbestek van zo’n 2000 jaar centraal. De inwoners van de Lage Landen gebruikten planten voor uiteenlopende doelen: als medicijn, verfstof of insectenwerend middel. De Cleene, auteur van diverse natuurgidsen over giftige planten, heeft er bewust voor gekozen het naslagwerk niet te praktisch in te steken. „Ik wil niet dat mensen eigen dokter gaan spelen.” Doseringen ontbreken in het boek; wel adviseert hij bij sommige kruiden om bijvoorbeeld tijdens de zwangerschap een hoge dosis te vermijden.
Antieke bronnen
De 103 soorten die in het boek zijn opgenomen komen voor in Nederland en België, zoals speenkruid, duizendblad en vingerhoedskruid. Aanvankelijk beschreef De Cleene zelfs 160 kruiden, maar dat werd de uitgever te gortig. „Het boek moest betaalbaar blijven, vond hij. Wel jammer van de tijd die ik erin heb gestoken. Maar misschien komt er een vervolg.”
De emeritus hoogleraar heeft meerdere jaren achtereen, zes dagen per week, acht tot negen uur per dag, gewijd aan het vuistdikke boekwerk. Zeven historische kruidenboeken uit de bibliotheek van de Universiteit Gent heeft hij daarbij bestudeerd: ”Naturalis historia” van Plinius de Oudere (77 na Chr.), ”Herbarijs” van onbekende auteur (1351), ”Herbarius” (1500); het ”Cruydtboeck” van Rembert Dodoens, een versie uit 1554 en een uit 1644, het ”Kruydtboeck” van Lobelius (1581) en ”Flora Batava” (negentiende euw). De toepassingen die daarin worden genoemd, heeft hij gebundeld met toepassingen uit de huidige volks- en kruidengeneeskunde. Tabellen geven de gebruiken bij elke plant overzichtelijk weer.
Een grote uitdaging bij het bestuderen van de antieke bronnen vormde het achterhalen van de juiste plantensoort. „De Romeinse historicus Plinius de Oudere ging ervan uit dat elke lezer bijvoorbeeld de absintalsem kende. Hij noemde bij deze plant alleen zijn naam, zonder verdere omschrijving.” Andere kruidenboeken noemen wel kenmerken. „De absintalsem heeft gele bloemetjes, viltig behaarde bladeren en smaakt bitter: heel typerend.”
Bij andere beschrijvingen hebben experts vaak wel een vermoeden om welke soort het gaat, maar zekerheid is er in veel gevallen niet.
Veel van de kruidenboeken zijn geschreven in het Diets, in gotisch schrift. Met zowel de taal als het schrift heeft De Cleene weinig moeite. „Voor sommigen zijn de letters net Chinees, maar met een halfuur heb je het onder de knie. En de taal lijkt best veel op het hedendaagse Nederlands.”
Boekdrukkunst
De uitvinding van de boekdrukkunst rond 1445 door Johannes Gütenberg stimuleerde de verspreiding van kruidenkennis. „Vóór die tijd werden manuscripten in kloosters gekopieerd: een tijdrovend karwei.” Manuscripten waren alleen voor de rijken betaalbaar. „Vaak wilden ze zich nog extra onderscheiden van andere welgestelden. Ze lieten dan peperdure tekeningen aanbrengen, vaak in kleur.”
De Nederlanden waren in de zestiende en zeventiende eeuw wereldberoemd om hun kruidenboeken, stelt De Cleene. Dat hebben we volgens hem voor een belangrijk deel aan de bloedige Spaanse bezetting te danken. „Vanwege de inquisitie trokken veel botanici en artsen uit de Zuidelijke Nederlanden naar het noorden. Zij namen veel kennis mee.”
Een van hen was Rembert Dodoens uit Mechelen, die hoogleraar in Leiden werd en onder meer het ”Cruydtboeck” schreef. De Cleene heeft twee versies van dit werk ook gebruikt voor ”De Historia Naturalis”: één uit 1554 en één uit 1644. „De laatste versie is wetenschappelijk gezien het meest interessant. De grote botanicus Joost van Ravelingen heeft deze postuum uitgegeven, als eerbetoon aan zijn meester. Hij heeft daar een bijlage met commentaar aan toegevoegd, en tevens gegevens van nieuwe plantensoorten die zijn overgewaaid uit Zuid-Amerika.”
Een andere Vlaming die hoogleraar werd aan de Leidse universiteit, is Carolus Clusius. In 1594 kreeg hij de leiding over de botanische tuin. Clusius wilde de tuin op een wetenschappelijke manier laten inrichten. Hij importeerde veel planten uit het buitenland: onder meer schorseneer, snijbonen, de paardenkastanje en de tulp. Met zijn kruisingsexperimenten met tulpen legde hij de basis van de Nederlandse tulpenbollenindustrie.
Clusius, die twaalf talen beheerste, vertaalde verschillende Nederlandse kruidenboeken in onder meer het Frans. „Op die manier hebben we –zeker voor ons kleine landje met relatief weinig plantensoorten– heel veel betekend voor de kruidenkennis in omringende landen.”
Boekgegevens
De Historia Naturalis. Geschiedenis van de kruidengeneeskunde, Marcel de Cleene; uitg. Sterck & De Vreese; 688 blz.; € 49,99
Mooi gezicht dankzij gewone duivenkervel
Plinius de Oudere noemt in zijn ”Naturalis historia” (77 na Chr.) reeds de gewone duivenkervel. „Gebruikt als zalf voor de ogen, versterkt hij het zicht, en zoals rook, produceert hij tranen.” Ook de auteurs Dodoens (1554) en Lobelius (1581) vermelden het gebruik van de plant bij oogkwalen.
De ”Herbarijs” (1351) noemt andere toepassingen: „Ende geeft lust van etene [om te eten] ende conforteert [versterkt] de mage. Tsap [het sap] dicken [vaak] gedronken suvert [zuivert] den lichame van dropen [jicht]. van puusten [puisten] ende van allen rudecheiden [ruwigheden].”
Van de plant kun je verf maken, schrijft Jan Kops in de ”Flora Batava” (1807). De plant heeft een „voortreffelijk nut”: je kunt er een mooie gele kleur mee krijgen, „welke, verenigd met de Indigo, eene duurzame groene verw [verf] oplevert, terwyl ook de gele kleur even vast is als het blauw van de Indigo.”
In de middeleeuwen gebruikten vrouwen een aftreksel van het kruid om een mooie gelaatskleur te krijgen.
Volgens Kops is de plant geschikt als veevoer voor runderen en schapen, maar niet voor paarden en varkens. „Nog jong en sappig, is dezelve voor Schapen aangenaam, en by en matig gebruik zeer heilzaam schoon Brugmans haar onder de onkruiden der weiden optelt.”
In de moderne kruidengeneeskunde wordt duivenkervel gebruikt als regulator van de galfunctie. Fumarine, een stofje in de plant, gaat kramp tegen. Ook is de plant bloedzuiverend vanwege zijn zweet opwekkende en laxerende eigenschappen. Langdurig gebruik kan aderverkalking tegengaan.
Motten, muggen en kevers verjagen met absintalsem
Van de zes klassieke kruidenboeken die De Cleene onderzocht heeft, is er slechts één die onvermeld laat dat absintalsem kan worden gebruikt bij maagaandoeningen. De plant bevordert de maagwerking, de eetlust en de spijsvertering, en vermindert kramp en winderigheid. Ook stimuleert absintalsem de galafgifte en de leverwerking.
Absintalsem wordt in de hedendaagse kruidengeneeskunde gebruikt als menstruatiebevorderaar, worm- en vochtafdrijver en koortsonderdrukker.
Volgens Plinius de Oudere (23-79 na Chr.) kan de plant ongedierte verdrijven. „Door de absintalsem tussen de kleren te stoppen, houdt men de motten weg. Muggen verjaagt men door zich grondig in te smeren met absintalsem in olie.” Kevers die aan gewassen vreten, kunnen worden verdreven door de planten te besproeien met een afkooksel van absintalsem.
Lekker is de plant overigens niet: de smaak is erg bitter. Als zogende vrouwen de plant innemen, gaat de moedermelk bitter smaken. Zwangere vrouwen kunnen het kruid ook beter vermijden vanwege zijn baarmoederstimulerende en mogelijk ook abortieve werking.
Kamille tegen eczeem, reuma en zonnebrand
In de volksgeneeskunst is echte kamille de meest gebruikte wilde plant. Een Rijnlandse volksspreuk luidt: „Een goed kopje kamillethee helpt beter dan drie dokters.” Het aantal mogelijke toepassingen van echte kamille is dan ook bijna onuitputtelijk.
Inwendig kun je de plant gebruiken bij spijsverterings- en menstruatieklachten, omdat hij kramp onderdrukt. De plant kan ook helpen bij hoofdpijn, angstgevoelens en slapeloosheid. Ook mensen met astmatische bronchitis kunnen er baat bij hebben. Vanwege zijn antibacteriële eigenschappen is inhaleren of spoelen aan te raden bij ontstekingen aan de luchtwegen of bij zweertjes in de mond.
Uitwendig kan kamille diensten bewijzen bij huidaandoeningen zoals eczeem, zonnebrand en reuma, of voor het onderdrukken van jeuk.