Column: Thuiskomen
In Nederland zijn er eigenlijk geen wereldsteden. Amsterdam lijkt er misschien een beetje op. Maar als je op het Centraal Station aankomt, kun je gewoon lopen naar Madame Tussauds of naar het Paleis op de Dam. Knap als je verdwaalt. Nee, in een echte wereldstad gaat dat niet meer. Daar kom je als dorpeling niet ver.

Mij overkwam dat ooit in het Amerikaanse Chicago, toen ik er was voor een congres. Vanuit mijn hotel zag ik in de verte het congresgebouw liggen. Daar loop ik even naartoe, dacht ik. Met veel kunst- en vliegwerk lukte het me uiteindelijk om binnen te komen. Het gebouw was namelijk alleen met de auto of een shuttlebus bereikbaar. Grote steden zijn niet gemaakt voor mensen die wat rondkuieren.
Als je als voetganger in grote Amerikaanse steden rondloopt, word je bovendien ook helemaal niet vrolijk. Elke keer vraag ik me daar af of ooit nog iemand de rommel zal gaan opruimen. Ik kan het me niet voorstellen. Wat in het riool gebeurt, zie je ook steeds meer bovengronds. De rommel hoopt zich op en het stinkt er altijd.
Wat doen wereldsteden toch met ons? Het lijkt erop dat ze ons verhinderen om anderen te zien of te spreken. De inrichting van de publieke ruimte is niet om het even. Zou het kunnen dat gebouwen ons in een bepaalde stemming brengen of ons zelfs ongemerkt beïnvloeden?
Er bestaat een bekend voorbeeld dat dit laat zien. Ik doel op de bruggen in New York over de wegen naar de stranden van Long Island. Deze viaducten zijn zo laag gebouwd dat bussen er niet onderdoor kunnen. Mensen zonder auto, die gebruik moeten maken van bussen, kunnen er niet komen. De ontwerper van deze bruggen, Robert Moses, heeft er op zo’n manier voor gezorgd dat alleen rijke mensen met een eigen auto de stranden kunnen bezoeken. In Amerika denk je dan natuurlijk meteen aan de scheiding tussen blank en zwart. Vandaar dat deze bruggen bekendstaan als zogenoemde racistische bruggen.
Architecten zijn zich vanzelfsprekend erg bewust van dit verband tussen onze omgeving en onze manier van leven. Vorig jaar promoveerde de architect Hans Teerds in Delft op een studie waarin juist dit verband een belangrijk thema is. Hij heeft het zelfs over een ethische horizon in het werk van architecten. De gebouwen die we maken en de indeling van de ruimte bepalen onbewust hoe we als samenleving de wereld ervaren en benaderen. Daar zijn de ontwerpers en de vormgevers van de openbare ruimte verantwoordelijk voor.
Wie hier nog aan twijfelt, doet er goed aan een middeleeuwse kathedraal te bezoeken. De rooms-katholieke literator Frits van der Meer beschreef ooit in zijn boek over de bouw van de kathedraal wat er dan gebeurt met mensen. Wie bij binnenkomst omhoogkijkt, denkt: wat is het hoog! „Het is zóó hoog dat iedere lage gedachte in den grond verzinkt.” Probeer het maar eens uit met uw kinderen in bijvoorbeeld Frankrijk. Na een bezoek aan de kathedraal van Amiens moest mijn dochter –met tegenzin natuurlijk, omdat ik het voorspeld had– toegeven dat dit het was wat al haar vriendinnen zeiden: wat hoog!
Reken maar dat de mensen duizend jaar terug precies hetzelfde dachten bij binnenkomst. Goede architectuur kan de eeuwen verduren, niet alleen door de manier waarop er is gebouwd, maar ook door haar zeggingskracht. Onze leefwereld met de gebouwen erin kan de generaties verbinden, zelfs als ze elkaar nooit hebben gekend. Gebouwen doen ons thuiskomen in de wereld. Vaak verhuizen maakt ons thuisloos.
Maak gerust de kring wat wijder: dit geldt niet alleen voor gebouwen, maar ook voor al onze gebruiksvoorwerpen. Duurzaamheid is niet alleen goed voor het klimaat. Die is ook goed voor onszelf. Spullen die we snel weggooien, vertellen geen verhaal. Of krijgen niet de tijd om dat te bewerkstelligen. Ons gezin is al toe aan de vijfde fietspomp, terwijl mijn ouders er hun hele leven maar één gehad hebben. Ik wil eindelijk eens een fietspomp die niet stukgaat, die mijn kinderen later nog kunnen gebruiken. Dan denken ze nog eens aan mij.
Dingen die er maar even zijn, maken ons eenzaam. Ze zorgen ook nog eens voor troep die het ons moeilijk maakt om elkaar buiten te zien en te ontmoeten. Als we zo doorgaan, komt er een dag dat je in de wereldsteden niet meer op straat kunt lopen. Dan heeft het riool zich definitief verplaatst naar straatniveau.
Ik weet natuurlijk niet of u wat kunt met mijn bespiegelingen als u dit weekend rondsjokt in de bouwmarkt. Of weer eens naar de vuilstort rijdt. Eén ding is zeker: wie spullen heeft die blijven, houdt meer tijd over voor belangrijkere zaken.
Aart Nederveen is hoogleraar toegepaste MR fysica aan de Universiteit van Amsterdam en werkt als klinisch fysicus bij de afdeling radiologie van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam. Reageren? rubriekforum@refdag.nl