Cultuur & boeken

Een zware steen, een kostbare hoeksteen

Titel:

Dr. M. J. Paul
7 April 2004 13:59Gewijzigd op 14 November 2020 01:07

”De rotsvaste fundering van Sion. Een exegetisch onderzoek naar het Sionswoord van Jesaja 28, 16”
Auteur: dr. J. Dekker
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2004
ISBN 90 239 1537 2
Pagina’s: 313
Prijs: € 27,50. „Jesaja zou beter een evangelist dan een profeet genoemd kunnen worden.” Met deze woorden van Hiëronymus begint J. Dekker zijn proefschrift over een tekst uit Jesaja. Op 23 januari promoveerde hij in Apeldoorn op een exegetische studie over Jesaja 28:16, maar dan wel geplaatst in een brede context.

In de Statenvertaling luidt dit vers: „Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik leg een grondsteen in Sion, een beproefden steen, een kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten.” De promovendus voert allerlei redenen aan waarom het begin van de tekst beter in de verleden tijd vertaald kan worden. Hij stelt voor: „Daarom, zo zegt de Heer JHWH: Zie, Ik ben het, die in Sion een steen als fundament heeft gelegd, een zware steen, een kostbare hoeksteen, onwrikbaar gegrondvest; wie gelooft, zal niet heensnellen.” Met de laatste woorden bedoelt hij het heengaan naar Egypte met de vraag om hulp.

De tekst wordt in het Nieuwe Testament diverse malen in verband gebracht met de komst van Jezus Christus. Uiteraard rijst de vraag bij een vertaling in de verleden tijd waarom de schrijvers in het Nieuwe Testament deze tekst als toekomstig hebben opgevat. Het blijkt dat er verschil is tussen de oudste ons bekende handschriften en vertalingen. De gezaghebbende masoretische traditie geeft aan dat een zogeheten ”perfectumvorm” gelezen moet worden. Dan ligt een vertaling in de verleden tijd voor de hand. Daarentegen geven de veel oudere Jesaja-handschriften uit Qumran en de Griekse vertaling van de Septuaginta aan dat een toekomstige gebeurtenis bedoeld wordt. Het Nieuwe Testament sluit gewoonlijk aan bij deze Griekse vertaling.

Dekker geeft uitgebreid rekenschap van zijn keuze en van de consequenties. In een Appendix gaat hij erop in hoe Paulus en Petrus toch recht doen aan de intentie van de boodschap van Jesaja, ook al citeren zij nogal vrij en vatten zij de tekst anders op dan in eerste instantie door Jesaja bedoeld is.

Masoretische traditie
Bij het doorlezen van het proefschrift viel het mij op dat de auteur grote waarde toekent aan de masoretische traditie. Hij hanteert zelfs de Kamper structuurmethode van analyse en colometrie. Maar vervolgens komt hij hier en daar tot conclusies die afwijken van diezelfde traditie. In het proefschrift staan Septuaginta en Qumran in het hoofdstuk over de geschiedenis van de exegese, terwijl de masoretische traditie daar niet behandeld wordt. Het lijkt mij beter als die traditie daar ook ondergebracht was. Nu suggereert de auteur een grotere betrouwbaarheid van de masoretische teksttraditie, die hij vervolgens op diverse punten later tegenspreekt.

Bovendien komt er de laatste jaren een toenemende waardering van de teksttradities waarin Qumran en Septuaginta met elkaar in overeenstemming zijn. Laat het zo zijn dat het eerste Jesaja-handschrift in Qumran nogal interpretatief is - kan dit ook van het tweede zo gezegd worden? Zijn de Essenen hiervoor verantwoordelijk? In toenemende mate erkent men de mogelijkheid dat ook handschriften uit Jeruzalem in de omgeving van de Dode Zee verborgen kunnen zijn. Hier vallen nogal wat vragen te stellen, terwijl de auteur inhoudelijk gezien duidelijke argumenten aanvoert voor zijn vertaling en interpretatie.

Oswalt
Het proefschrift biedt een geschiedenis van de interpretatie, een grondige bespreking van geheel Jesaja 28, een afweging van de plaats en functie van Jesaja 28:14-22 in de context van de hoofdstukken 28 tot 33 en een analyse van de Sionstraditie zoals die door recente auteurs gezien wordt. Het is werk op hoog niveau en de auteur laat zien dat hij goed op de hoogte is van allerlei ontwikkelingen in de oudtestamentische wetenschap en daar op een zelfstandige manier mee om kan gaan.

Een gangbare opvatting in de wetenschap is dat Jesaja alleen onheilsprofetieën geuit kan hebben en dat daarom de heilsprofetieën in het eerste deel van zijn boek niet van hem afkomstig kunnen zijn. En de profetische prediking over Sion zou teruggaan op Kanaänitische geloofsinhouden of uit heel late tijd dateren. In een zorgvuldig betoog haalt Dekker deze vooroordelen onderuit. Ook meent hij dat het grootste deel van Jesaja 28 inderdaad afkomstig is van de ons bekende profeet. Niettemin accepteert hij dat het boek in een periode van ongeveer twee eeuwen allerlei aanvullingen heeft ondergaan. Hij is zelfs van mening dat de indeling in Jesaja, Deutero-Jesaja en Trito-Jesaja belangrijke winst heeft opgeleverd voor het historisch verstaan van het gehele boek. Het is jammer dat de auteur hier niet in gesprek gaat met andersdenkenden, zoals J. N. Oswalt in zijn recente tweedelige bijbelcommentaar.

Vragen
Dekker is van mening dat het genoemde Sionswoord het best past in de tijd van koning Hizkia, net voor het beleg van Jeruzalem door Sanherib in het jaar 701. De historische reconstructie van die tijd roept bij mij nogal wat vragen op, zoals de constatering dat er geen bevredigende oplossing is voor de datering van Hizkia. Dekker voelt het meest voor 727 als het sterfjaar van vader Achaz en het overlijden van Hizkia in 698. Consequentie is dan wel dat diverse gegevens niet kloppen en dat Hizkia na zijn ziekte nog hooguit vijf jaar geleefd heeft in plaats van de ons bekende vijftien jaar. Het is jammer dat Dekker hier niet verder is gekomen. Wellicht dat een recent artikel van G. Larsson in ZAW 2002 een alternatief biedt.

De conclusie kan zijn dat het proefschrift getuigt van vakmanschap. Maar waar zo veel terreinen bestreken worden, is het te verwachten dat er vragen en wensen blijven.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer