Een boeiende Veluwse wandeltocht
Titel:
”Zwijgen bij volle maan. Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Tora”
Auteur: H. Vreekamp
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2003
ISBN 90 239 1346 9
Pagina’s: 345
Prijs: € 25,-. Jaarlijks wordt op een zaterdag in mei in Nijkerk en omgeving de zogeheten ”Veluwse wandeltocht” gehouden. Het evenement bestaat reeds vele jaren - in mijn jeugd deden we er al schoolklasgewijs aan mee. Samen met duizenden andere kinderen en volwassenen wandelde je dan een bepaald aantal kilometers.
Of dr. H. Vreekamp hier ook al aan meedeed, weet ik niet; maar zo niet, dan heeft hij de schade inmiddels ruimschoots ingehaald. Dat blijkt wel uit het verslag van de vele Veluwse wandeltochten die hij de afgelopen jaren maakte. Die bestrijken niet alleen de hele Veluwe, maar zijn ook van een bijzondere aard. Telkens speurt Vreekamp naar de godsdienstige achtergronden van de plaatsen die hij aandoet, daarbij geholpen door tientallen geschriften over de geschiedenis van de Veluwe.
Al gauw blijkt dat op de Veluwe drie godsdienstige tradities nauw met elkaar verstrengeld zijn geraakt: de heidens-Germaanse, de Joodse en de christelijke. Vreekamp laat zien dat de Veluwe hierin niet op zichzelf staat, maar in feite een spiegel is van heel Noord-Europa. Daarom heeft zijn boek, met de titel ”Zwijgen bij volle maan. Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Tora”, ook een veel wijdere strekking: het gaat ten diepste om de vraag hoe we in Europa in het reine kunnen komen met deze drie uiteenlopende tradities die onze gemeenschappelijke ziel gevormd hebben (ook in het licht van de Europese grondwet een belangwekkende discussie!).
Evert Bouw
Het mooie bij Vreekamp is dat hij deze tradities maar niet in algemene zin met elkaar vergelijkt, maar ze elk een gezicht geeft. De heiden krijgt gezicht in de persoon van Evert Bouw (1919-1988) uit Voorthuizen, een van de laatste dicht bij de natuur levende Veluwse boeren die het moderne leven ver van zich wisten te houden. De christen krijgt gestalte in Joan Gerritsz. Versteghe, beter bekend als Anastasius Veluanus (de herrezen Veluwnaar). Deze bekeerde pastoor van Garderen schreef het eerste reformatorische geschrift in ons land. Onder druk van de Arnhemse inquisitie herriep hij zijn geloof - maar eenmaal ontsnapt uit zijn levenslange gevangenisstraf herriep hij zijn herroeping… De Jood ten slotte krijgt gezicht in de persoon van Rosa Hamburger, nummer 20 op de lijst met 59 Joodse namen die de gemeente Nijkerk op verzoek onverwijld aan de Duitse bezetter deed toekomen met het oog op hun wegvoering. Als enige van haar gezin zou ze, na veel ontberingen, terugkeren, om vervolgens naar Israël te emigreren en daar onder een andere naam verder te leven.
Het toont Vreekamps enorme betrokkenheid dat hij deze vrouw hoogstpersoonlijk in Israël heeft opgespoord. De passage over haar bezoek aan Nijkerk, na zo veel jaren, speciaal aan het daar op instigatie van Vreekamp opgerichte monument voor de omgebrachte Joden, behoort tot de ontroerendste van zijn boek.
Juffer van Hoog Soeren
Vervolgens wendt de auteur de blik in een geheel andere richting, namelijk die van de Edda, een verzameling oude IJslandse goden- en heldenliederen die nauw verbonden blijken met het Germaanse heidendom dat lange tijd de Veluwe beheerste. Een reeks vreemde voorstellingen passeert de revue: over Thor en Wodan gaat het, over asen en nornen en andere mythische bewoners van de Germaanse wereld.
De titel van het boek is ontleend aan een van de wonderlijke verhalen uit deze wereld: het verhaal over de Jufferboom in Hoog Soeren bij Apeldoorn, van waaruit de witte Juffer (een schikgodin) ooit twee passerende arme broers toefluisterde: „Diep in het Heidens gat/ begraven ligt een schat/ Wie hem bij volle maan weet uit te spitten/ en daarbij zwijgen kan, zal hem bezitten.” De broers vonden de schat; maar zoals men kon verwachten slaagden ze er niet in erover te zwijgen.
Het lukt Vreekamp ook niet, bekent hij op de laatste bladzijde van zijn boek. Een christen kan immers niet zwijgen als hij met Psalm 8 de maan en de sterren aanziet. Veeleer zal hij de God van Israël loven, die de natuur gemáákt heeft.
Heliand
Dat wil echter niet zeggen dat het Germaanse heidendom met de kerstening van Europa voorgoed verdwenen is! Integendeel. Vreekamp citeert grote stukken uit de Heliand (= Heiland; circa 830), de in Oudsaksisch geschreven dichterlijke vertolking van de vier Evangeliën. Hoezeer krijgt Christus in deze vertolking de trekken van een Germaanse held! En je vraagt je af: is het heidendom sindsdien eigenlijk wel ooit echt verdwenen? Of hebben we het naar ons onderbewuste verdrongen, zodat het op de meest onverwachte momenten (de Tweede Wereldoorlog!) weer bovenkomt?
In elk geval voert Vreekamp welbewust een pleidooi om deze wereld meer tot ons toe te laten, wat hem betreft tot in de kerk toe (hij trekt een parallel met de apocriefe boeken - ik zou daarbij overigens eerder aan de Heliand dan aan de Edda denken). Opdat we ons er weer van bewust worden wat er aan heidense agressie huist op de bodem van onze ziel én hoe het Evangelie dat wil overwinnen. In fictieve gesprekken die hij drie andere figuren met elkaar laat voeren in het Kootwijksezand, werkt hij de moeizame verhouding tussen heidenen, Joden en christenen nader uit.
Genegenheid
Laat me mogen afsluiten met een tweetal vragen. De eerste betreft de verhouding tussen het heidendom zoals Vreekamp dit tekent en de wijze waarop dat in de Bijbel voorkomt. Men krijgt de indruk dat dit toch wel twee verschillende werelden zijn, al geldt de natuurvergoddelijking als gemeenschappelijke noemer. Vreekamps leermeester K. H. Miskotte beschouwde de Bijbel, speciaal het Oude Testament, als het „antiheidens monument” bij uitstek. En voor hem was daarmee zeker ook het Germaanse heidendom geoordeeld. Vreekamp deelt dit oordeel, maar combineert het met een sterke genegenheid voor de téksten die van dit heidendom getuigen (blz. 286). Maar kwam/komt het heidendom dan niet juist via dit soort teksten binnen? Ik had graag wat meer verantwoording gelezen van deze opvallende combinatie.
Mijn tweede vraag betreft de theologische overwegingen waarin Vreekamp zijn bevindingen laat uitmonden. Kan men (ook gezien het vorige punt) de drieslag heiden-Jood-christen werkelijk als een soort weerspiegeling van de drie-eenheidsleer zien, waarbij de christen heiden en Jood met elkaar verbindt, zoals de Geest volgens het westerse belijden van de Vader en de Zoon uitgaat en die beiden met elkaar verbindt?
En hoe bedoelt Vreekamp precies zijn pleidooi voor een zogenoemde pneumatheologie, dat wil zeggen een theologie die niet zozeer uitgaat van God of van Christus/het Woord, maar van de Geest? (blz. 268) Door de associatieve stijl waarin hij schrijft is het niet steeds eenvoudig hem te volgen, maar ik begrijp wel: hij bedoelt niet helemaal hetzelfde als hedendaagse pneumatheologen zoals Schoonenberg en Dingemans. Daarvoor bindt hij de Geest te nadrukkelijk aan het Woord, en aan Christus. Toch wil hij die binding ook weer niet te fors aanzetten: waar de Geest is, is immers vrijheid… Graag had ik wat nader uitgewerkt gezien hoe de auteur zich deze verhoudingen dan precies denkt.
Intussen heeft Vreekamp ons met dit zeer originele boek een grote dienst bewezen. Aan de indringende vragen die hij op tafel legt over onze verhouding tot Joden én heidenen hebben we onze handen vol.