Luther ‘bevroor’ bij Unterrissdorf
Wie in Sachsen-Anhalt tussen de Luthersteden Wittenberg en Eisleben over de ”Lutherweg” reist, stuit tussen Wormsleben en Eisleben op het waarschijnlijk merkwaardigste punt van deze pelgrimsweg: de zogenoemde ”koude plaats” bij Unterrissdorf.
Hier begint een ”koudecorridor”, die langs de zuidkant van het dorp gaat en doorloopt tot in Eisleben. De corridor verrast de onvoorbereide bezoeker met een opvallend koude en winterse oostenwind. De plaats kreeg historische betekenis doordat Luther hier op 28 januari 1546 tijdens zijn laatste reisetappe van Halle (Saale) naar Eisleben een hartaanval kreeg. Sinds 1996 herinnert een informatiebord aan deze plaats, waarvan Luther later schreef dat de wind die daar waaide zijn hoofd „tot ijs” liet bevriezen en bij hem een hartaanval veroorzaakte.
Degene die zoals Luther vanuit Halle langs de noordelijke oever van de Süsser See naar Eisleben reist, verlaat in de buurt van de ”koude plaats” de beschutte omgeving van de Eislebense vallei (Eisleber Mulde). Deze vallei is een 17 kilometer lang diep dal tussen de Mansfelder Platte in het noorden en de Hornburger Sattel in het zuiden. Door de afgeschermde ligging heerst vooral aan de Süsser See een mild, droog microklimaat, dat ideaal is voor de verbouw van wijn en fruit. Achter de Brachbornsberg echter, bij de huidige gedenkplaats op de Lutherweg, eindigt de beschutte plaats, zodat duidelijk een temperatuurverschil is te merken.
Omdat de koudecorridor zich kilometerslang uitstrekt en de bronnen elkaar tegenspreken, zijn er verschillende vragen die in de vakliteratuur tot nu toe niet beantwoord werden: Waar precies kreeg Luther een hartaanval? Werd Luther inderdaad slachtoffer van een klimatologische eigenaardigheid? Of gaat het bij de ”koude plaats” om een legende – een legende die Luther zelf in het leven riep?
Levensbedreigend
Het is onomstreden dat Luther kort voor Eisleben zo’n zware hartaanval kreeg dat zijn begeleiders voor zijn leven vreesden. Deze gebeurtenis wordt door Luther in twee brieven beschreven en in een andere brief kort genoemd. Zijn reisgenoten en (latere) stervensbegeleiders Justus Jonas en Michael Cölius hebben het voorval in berichten over Luthers dood bevestigd.
Een andere aanwijzing was te vinden in een beschrijving van Luthers dood door de apotheker Johann Landau. Deze beschrijving is echter onlangs ontmaskerd als rooms-katholieke polemiek en daarom als bron niet erg betrouwbaar.
Het verloop van de aanval heeft Luther beschreven in een brief aan Philippus Melanchthon. Hij was onderweg een stukje gaan lopen en toen erg gaan zweten. Toen hij weer in de reiswagen zat, werd hij overvallen door een aanval die gepaard ging met hartbeklemming, ademnood en pijn in de linkerarm, gevolgd door bewusteloosheid. Zijn reisgenoten brachten de bewusteloze Luther onmiddellijk naar de herberg (dat wil zeggen naar zijn verblijfplaats in Eisleben), waar hij met warme doeken gemasseerd werd en zover herstelde dat hij aan het avondeten kon deelnemen en niet meer over pijn of onpasselijkheid klaagde.
Vijandig
Ondanks de veelheid van bronnen is er niet uit op te maken waar de aanval precies plaatshad. In de stervensberichten wordt gesproken van een plaats „voor Eisleben” of „vlak bij Eisleben.” Luther zelf sprak eerst van „een dorp vlak bij Eisleben”, en noemde later ook de naam van het dorp: „Rissdorf, vlak bij Eisleben, waar ik bij het binnenrijden onwel werd.”
De exacte lokalisering van de plaats is problematisch, omdat Luther weliswaar het dorp Rissdorf noemt (tegenwoordig Unterrissdorf), maar anderzijds beschrijft dat hij door het dorp heen moest en de koude wind daarbij „vanaf de achterkant van de wagen op mijn hoofd, door mijn baret heenblies”, een omstandigheid die hij aan de vijandige houding van de in het dorp wonende Joden toeschreef. „Misschien hebben zij zo hard tegen me geblazen.”
Als men uitgaat van dit (tegenwoordig discutabele) beeld van het vijandige achterna blazen, moet de aanval hebben plaatsgehad nádat men het dorp doorgereden was. Deze veronderstelling wordt indirect bevestigd door de verklaring van Jonas en Cölius dat de bewusteloze Luther in Eisleben werd verpleegd. Als de aanval had plaatsgevonden voordat men het dorp ingereden was of in het dorp zelf, zou men hem immers daar verzorgd hebben.
Het is waarschijnlijk dat de symptomen van de aanval in de buurt van Rissdorf zijn begonnen en dat de eigenlijke aanval op de weg tussen Rissdorf en Eisleben plaatshad, dus bij het binnenrijden van Eisleben. Hierop zouden ook de plaatsaanduidingen van de bronnen kunnen wijzen die de onmiddellijke nabijheid van Eisleben benadrukken („in Islebii suburbanum”, vlak voor Eisleben).
Omdat de huidige gedenkplaats op de Lutherweg zich vanuit Halle gezien zich vóór Unterrissdorf bevindt, is dit strikt genomen dus niet de juiste plaats waar Luther door een hartaanval werd getroffen. Toch lijkt het me volledig legitiem om het idyllisch gelegen begin van de koudecorridor als herinneringsplaats van Luthers plotselinge koude-ervaring aan te duiden.
Deze plek is verbonden met de wijnbouwtraditie in de omgeving en wordt aangeduid als „een bescheiden herinnering aan de toenmalige wijnhellingen en de laatste reis van dr. Martin Luther.” Maar hebben Luthers beschrijvingen eigenlijk wel met de ”koude plaats” of de koudecorridor te maken?
Opgewekte toon
Dat de hartaanval bij Unterrissdorf met de ervaring van koude te maken had, beschrijft Luther in twee elkaar zich tegensprekende brieven van 1 februari 1546. In zijn brief aan Melanchthon schrijft Luther de hartbeklemming toe aan zijn voettocht naast de wagen, waarbij hij bezweet raakte. De afkoeling in de reiswagen zou tot een spierverkramping van zijn arm geleid hebben, die vervolgens de andere symptomen veroorzaakte.
In de brief aan zijn vrouw Katharina van dezelfde dag rept hij met geen woord over deze klachten, maar spreekt hij alleen maar van een „duizeling” die veroorzaakt werd door de ijzige wind bij Rissdorf. Het is duidelijk dat deze twee verklaringen niet met elkaar in overeenstemming zijn. Als men bedenkt dat Katharina bij het vertrek van Luther zeer bezorgd was over de gezondheid van haar man, moet Luthers brief aan haar worden gelezen als een poging om een terloopse, onschuldig klinkende verklaring van de gebeurtenis te geven, die haar niet ongerust zou maken.
Luther voelde zich al ziek toen hij uit Wittenberg vertrok. De zorgen van Katharina om zijn gezondheid hielden Luther blijkbaar zozeer bezig dat hij er alles aan deed om haar van zijn welbevinden te overtuigen. De opgewekte toon in Luthers brieven uit Eisleben aan Katharina is opvallend, hoewel hij gelet op zijn lichamelijke en psychische klachten de façade van zorgeloosheid niet voortdurend in stand kon of wilde houden.
Bij de aanval in Unterrissdorf ging het duidelijk niet slechts om een duizeling, maar om een levensgevaarlijk incident, met de klassieke symptomen van een angina pectorisaanval (een drukkend, respectievelijk zwaar gevoel en/of pijn midden op de borst dat ontstaat als de hartspier niet voldoende bloed toegevoerd krijgt om het hart zijn werk te laten doen). Justus Jonas en Michael Cölius benadrukten daarom later in hun bericht over Luthers dood dat men al voor het leven van de reformator had gevreesd. Het is daarom volledig onjuist om de aanval bij Unterrissdorf af te doen als een symptoom van een slechte bloedcirculatie, vooral omdat Luther zelf de hartaanval als een zware aanval van de duivel interpreteerde, die hem wilde verhinderen om zijn missie (de verzoening met de graven van Mansfeld) te volbrengen.
Warm
Luther deed klaarblijkelijk zijn best om de ernst van de gebeurtenis voor zijn vrouw te verbergen. Het verhaal van de ijzige wind en de vijandige Joden bij Unterrissdorf was waarschijnlijk niets anders dan een poging om de aandacht van zijn hartaanval af te leiden.
Het blijft daarom de vraag of Luther het dorp überhaupt met de gebeurtenis in verband gebracht zou hebben als daar geen Joden gewoond zouden hebben, temeer omdat hij Rissdorf op het moment van de aanval al achter zich had gelaten. Van een ijzige wind is in de duidelijk nuchtere brief aan Melanchthon, waarin de aanval zakelijk geanalyseerd wordt, in elk geval geen sprake. Ook schijnt Luther bij de wandeling naast de wagen niet speciaal last van de kou gehad te hebben. Integendeel: blijkbaar was Luther zo warm gekleed dat het zweet hem uitbrak. Welke rol speelde de kou bij de ”koude plaats” dan?
Luther dacht dat de aanval het gevolg was van afkoeling: zweet en koude waren de veroorzakers van de ademnood, borstbeklemming en bewusteloosheid. Deze diagnose mag voor Luther zelf voor de hand liggend geweest zijn, gelet op de moderne medische diagnose (angina pectoris) en de verklaringen in de bronnen is zij weinig overtuigend. Als men Luthers beschrijvingen van de aanval vergelijkt met het eerste bericht van Luthers dood van Justus Jonas, geeft deze laatste een veel helderder interpretatie van de gebeurtenissen.
Toen Luther in de nacht van 18 februari 1546 met pijn op de borst wakker werd, had hij het zo koud dat hij zijn knecht vroeg de kamer warm te stoken. Uit het feit dat men het vertrek al de hele nacht verwarmd had, blijkt dat de door Luther ervaren koude geen lichamelijke gewaarwording was, maar een symptoom van zijn hartaanval. Op zijn uitdrukkelijke wens werd Luther toen met warme doeken gemasseerd, net als na de aanval in Unterrissdorf. Bovendien verwarmde men nog zijn bed en zijn kussen, omdat hij zich beter voelde als men hem warm hield. Bij het gevoel van kou kwam een hevige zweetuitbarsting. Toen zijn reisgenoten dit als een teken van beterschap opvatten, zei Luther: „Het is het koude doodszweet, ik zal de geest geven. Want de ziekte verergert.”
Als Luthers hartaanval op 18 februari gepaard ging met koude rillingen en koud zweet, kun je er niet ver naast zitten als je ervan uitgaat dat deze symptomen zich ook al op 28 januari voordeden. Daarop wijst ook de identieke behandeling met warme doeken. De „koude wind” die zijn hoofd „tot ijs” maakte, kan dus, voor zover het niet slechts een bagatelliserend bedenksel van Luther voor zijn vrouw was, geïnterpreteerd worden als een symptoom van zijn angina pectorisaanval. Omdat de aanval bij Unterrissdorf niet in een verwarmd vertrek plaatshad, maar in een reiswagen bij winterse temperaturen, is Luthers eigen diagnose begrijpelijk. Temeer als men bedenkt dat de veronderstelling dat het om een door kou veroorzaakte spierverkramping ging heel wat geruststellender moet zijn geweest dan het vermoeden van een ernstige hartkwaal.
Het is niet meer met zekerheid vast te stellen of de inspanning van het lopen naast de wagen en de koudecorridor bijgedragen hebben aan de hartaanval. Men kan met het oog op de latere aanval in Eisleben echter op goede grond vermoeden dat Luther de met de aanvallen gepaard gaande ervaring van intense koude, abusievelijk aan de omgevingstemperatuur toeschreef. En precies hier zou de eigenlijke oorsprong van de ”koude plaats” kunnen liggen: het is namelijk voor de hand liggend om Luthers opmerking over de ijzige wind te verbinden met het bij Unterrissdorf te beleven fenomeen van de koudecorridor.
Men kan de ”koude plaats” een moderne legende noemen; hij is door Luther zelf in het leven geroepen om zijn vrouw gerust te stellen. Deze interpretatie maakt de gedenkplaats op de Lutherweg bij Unterrissdorf niet zinloos. De koudecorridor bestaat echt; de ”koude plaats” herinnert terecht aan de laatste reis van Maarten Luther. Unterrissdorf blijft met de hartaanval van 28 januari 1546 verbonden, die de voorbode was van de dood van de reformator in Eisleben.
Met toestemming overgenomen uit het blad Luther (2013-1), tijdschrift van het Duitse Luthergenootschap dat wordt uitgegeven door Vandenhoeck & Ruprecht. De auteur is curator van de stichting Lutherhuis in Eisenach.