Dement door digitale media?
Geen boek geeft deze zomer zo veel reuring als Manfred Spitzers ”Digitale dementie”. Daarin stelt de Duitse hoogleraar dat intensief gebruik van digitale media vanaf jonge leeftijd bijzonder schadelijk is voor de geest. Overdrijft hij of is zijn zorg terecht?
Kleuters die met een iPad werken? Kindermishandeling! Computers in de klas? Antileermachines! Teletubbies op tv? Medeverantwoordelijk voor honderdduizenden doden! Spitzer deinst niet terug voor het doen van boude uitspraken.
Nog een paar: computergames stompen af en leiden tot geweld, Facebook creëert asociale mensen en maakt jongeren eenzaam en ongelukkig. En internet? Dat zit vol met falende sociale contacten. „Er wordt gelogen, gemobd (gepest, PA), geld afgetroggeld, agressief stemming gemaakt, er worden hetzes gevoerd, er wordt gelasterd dat het een lieve lust is.”
Spitzer –professor doctor doctor– is niet bepaald de eerste de beste. Hij is een van Duitslands bekendste hersenonderzoekers en directeur van de psychiatrische universiteitskliniek in Ulm. Als zo’n autoriteit dergelijke uitspraken doet, is het niet verwonderlijk dat er commotie ontstaat.
Zo woedt bij onze oosterburen sinds het verschijnen van zijn boek –een bestseller daar– een felle discussie over digitale media in het onderwijs. Een debat dat ook in Nederland op gang lijkt te komen, gevoed door interviews met de hoogleraar waarin hij zijn uitspraken nog eens bekrachtigt.
In zijn boek probeert Spitzer aan te tonen dat veelvuldig gebruik van digitale media op termijn leidt tot dementie. Op bladzijde 284 schrijft hij: „Digitale media hebben een sterk verslavende werking en zijn op de lange termijn schadelijk voor ons lichaam (stress, slapeloosheid en overgewicht met alle gevolgen van dien) en vooral ook voor onze geest. De hersenen verschrompelen omdat ze niet meer belast worden, stress vernielt hersencellen, en nieuw aangegroeide hersencellen overleven niet omdat ze niet gebruikt worden.”
Uiteindelijk, stelt Spitzer, leidt dat tot mentaal en lichamelijk verval, het afzakken op de sociale ladder, vereenzaming, stress en depressie. Onze kwaliteit van leven wordt beperkt en het zorgt ervoor dat we jaren eerder overlijden.
Spitzer somt hier zeer ernstige, zelfs dodelijke ‘bijwerkingen’ op van digitale media, een fenomeen dat in de samenleving steeds dieper wortelt en dat bijna iedereen op steeds grotere schaal gebruikt. Cruciaal is dan ook de vraag waarop de Duitser zijn sombere diagnose baseert.
Dat doet hij op twee manieren. Hij verwijst in elk hoofdstuk talloze malen naar wetenschappelijke onderzoeken en legt uitvoerig uit hoe onze hersenen werken en zich ontwikkelen, met name tijdens leerprocessen.
Zoals een goed wetenschapper betaamt, haalt Spitzer voor het onderbouwen van zijn theorie de nodige publicaties aan. Zijn literatuurverwijzingen beslaan 22 pagina’s en bevatten artikelen uit gerenommeerde internationale wetenschappelijke tijdschriften als Science en Nature.
Een oppervlakkige lezer zal onder de indruk zijn van zo veel wetenschappelijk bewijs, maar juist hier gaat het mis bij Spitzer. Een paar voorbeelden. „Computergebruik op vroege kleuterschoolleeftijd kan leiden tot aandachtsstoornissen en op latere kleuterschoolleeftijd tot leesproblemen. Op basisschoolleeftijd wordt meer sociaal isolement waargenomen, zoals blijkt uit Amerikaans en intussen ook uit Duits onderzoek.”
In de eerste zin verwijst Spitzer tweemaal naar onderzoeken die niet gaan over computergebruik, maar over televisiekijken. In de tweede zin haalt hij een publicatie aan die enkele jaren later door dezelfde onderzoekers sterk is genuanceerd.
Als hij een paar hoofdstukken later stelt dat informatietechnologie een nadelige uitwerking heeft op het leerproces van kinderen, voert hij een onderzoek op dat daarover helemaal niet zo stellig is, en eerder het tegendeel beweert.
Twijfelachtig is ook zijn fulmineren tegen spelcomputers, waarmee –zo lijkt Spitzer te suggereren– louter schietspellen worden gespeeld. En die leiden „zoals bekend” tot geweld. Daarover bestaat wetenschappelijk echter geen consensus. Onderzoeken op dit terrein spreken elkaar juist tegen.
Het weerhoudt de auteur niet van de volgende sneer: „Als u dus echt wilt dat uw kind op school slechtere cijfers haalt en zich in de toekomst minder om u en om zijn vriendjes bekommert, maar alléén als u dat écht wilt, doe uw kind dan vooral een spelcomputer cadeau! Dan levert u meteen een bijdrage aan de toename van het geweld in het dagelijks leven.”
Met bovenstaande voorbeelden is allerminst gezegd dat Spitzers bronnen ondeugdelijk zijn, maar hij wekt hier en daar wel de schijn van selectief citeren.
Overtuigender is de hersenonderzoeker als hij uitlegt hoe ons brein werkt. Op een heel begrijpelijke manier schetst Spitzer de leerprocessen die we vanaf onze geboorte doorlopen. De kinderjaren zijn daarbij cruciaal, want wat, hoe en hoeveel we dán leren, is in sterke mate bepalend voor onze prestaties als volwassene.
Leren zorgt er vanaf het allereerste begin voor dat er in onze hersenen sporen worden aangelegd. Hoe dieper we kennis verwerken, hoe beter en uitgebreider de sporen in ons brein. Daarbij is belangrijk dat we ons lichaam bij het leren betrekken, stelt Spitzer. Zodat we de wereld letterlijk gaan be-grijpen.
Niet voor niets leren kinderen in vrijwel alle culturen rekenen met hun vingers. Een eenvoudig leerproces, maar, zo maakt Spitzer duidelijk, van doorslaggevend belang voor latere, hogere intellectuele prestaties. Anders gezegd: juist door abstracte getallen en grootheden met onze vingers ‘vast te grijpen’, belanden ze in onze hersens. Datzelfde geldt voor het schrijven van letters met potlood en papier.
Een muisklik of de aanraking van een toetsenbord zijn volgens Spitzer veel passievere handelingen. Leren op de computer leidt ertoe dat dingen zwakker in de hersenen worden opgeslagen dan wanneer kinderen er actief mee aan de slag gaan.
Heel veel informatie is via internet toegankelijk. Als we iets niet weten, is er altijd nog Google. Leidt dat tot mentale luiheid? In ieder geval, zo concludeert Spitzer, zorgt het voor een geringere onmiddellijke inspanning van de hersenen. Maar wie zich niet druk hoeft te maken over de opslag in zijn geheugen, slaat kennis ook minder goed op. De oppervlakkigheid die volgens Spitzer inherent is aan digitale media heeft tot gevolg dat we minder leren.
Juist diepe verwerking van kennis zorgt niet alleen voor een betere ontwikkeling, maar resulteert ook in een grotere mentale capaciteit. En hoe groter deze cognitieve reserve, des te langer het mentale verval duurt. Of zoals Spitzer schrijft: „Wie op een duin aan zee staat en afdaalt naar zeepeil, komt daar algauw aan. Maar wie op de top van de Mount Everest begint, zal ondanks een constante daling nog lange tijd op grote hoogte doorbrengen.”
Terug naar Spitzers belangrijkste punt. Digitale media, schrijft hij, „kunnen leiden tot onvoldoende leren op jonge leeftijd, gebrek aan sociale contacten en geluksmomenten in de kinderjaren, falende cognitieve controle op volwassen leeftijd en zelfs chronische ziekten die ons op hoge leeftijd steeds meer in onze vrijheid beknotten, ons belasten en ons jaren van ons leven kosten.”
Weet hij dit voldoende hard te maken? Is er inderdaad aanleiding tot grote zorg? In elk geval onderstreept Spitzer het belang van een kritische houding ten opzichte van digitale media. Nog los van principiële bezwaren mag duidelijk zijn dat, zeker bij jonge kinderen, enige terughoudendheid met internet, sociale media en computerspellen verstandig is. En of allerlei experimenten met snelle gadgets in de klas nu werkelijk beproefde leermethoden moeten vervangen?
Tegelijkertijd geeft Spitzer op verschillende plaatsen toe dat meer langdurig onderzoek nodig is naar de effecten van digitale media. Zo zegt hij over schrijven: „Er zijn eerste aanwijzingen (…) dat de toenemende digitalisering van het schrijven, die al in de kinderjaren begint, negatieve gevolgen heeft voor de leesvaardigheid.” En iets verderop: „Wel moeten we zeggen dat hiervoor tot nu toe niet meer dan aanwijzingen bestaan.”
Die voorzichtige toon past Spitzer beter dan het drama waarmee hij veel van zijn argumentatie omkleedt. Daarmee vliegt hij te vaak uit de bocht, waardoor zijn boek aan kracht inboet.
Dat is jammer, want hij legt de vinger wel bij een taboeonderwerp. Digitale media zijn voor velen synoniem met technologische vooruitgang. Wie daar kanttekeningen bij plaatst, wordt nogal eens geringschattend afgeserveerd als te behoudend of ”old school”. Spitzer toont aan dat discussie hierover niet overbodig is.
Boekgegevens
Digitale dementie. Hoe wij ons verstand kapotmaken, Manfred Spitzer; uitg. Atlas Contact, Amsterdam, 2013; ISBN 978 90 45024 332; 352 blz.; € 19,95.