Nieuwe studie dr. A. van de Beek intrigeert en prikkelt tot nadenken
„De kerk bestaat niet uit allerlei losse groepen, maar is het ene lichaam van Christus, samengebonden door de bisschoppen, de ene canon en de ene geloofsregel, in de ene Geest.”
Een zin uit de slotpassage van ”Lichaam en Geest van Christus”, de nieuwe grote studie van prof. dr. A. van de Beek. Hij vat de inhoud van het werk kernachtig samen. De inzet van dit boek ligt bij de eenheid van de kerk zoals die in het Apostolicum beleden wordt.
Voor Van de Beek is die belijdenis heilig. Daarom ziet hij de enorme verdeeldheid van de kerk niet als iets waar nu eenmaal weinig aan te doen valt, maar als een grote zonde. De kerk is als één grote familie. Je kunt best eens iets hebben met familieleden waardoor de relatie verstoord raakt, maar met zo’n situatie kun je nooit vrede hebben en je zult dan ook altijd streven naar relatieherstel.
In dat licht bezien kan Van de Beek weinig beginnen met die kerkelijke tradities waar men zich gemakkelijk afsplitst. Met de pinkstergelovigen heeft hij bijvoorbeeld zo weinig dat hij hun academische naam consequent verkeerd spelt: pentacostalen in plaats van pentecostalen.
Maar ook de protestantse kerken die uit de Reformatie stammen doen veel te weinig om de band met de Rooms-Katholieke Kerk –de kerk van het Westen– te herstellen. En dat terwijl er in vergelijking met de 16e eeuw, toen de breuk ontstond, veel ten goede veranderd is in Rome. Velen constateren met verbazing dat de huidige paus prachtige christocentrische boeken schrijft, maar Van de Beek trekt daaruit –of eigenlijk uit de bredere beweging waarvan die boeken een uiting zijn– een radicale conclusie: het wordt tijd de oude familievete bij te leggen.
Wanneer we samen teruggaan naar de bronnen, hoeft zelfs het Petrusambt –al is het niet Bijbels– geen onoverkomelijk probleem te zijn. De enige reden waarom Van de Beek de overstap naar Rome niet daadwerkelijk maakt, is dat het zijns inziens geen zin heeft zoiets als privépersoon te doen: de protestantse kerken zouden het moeten doen.
Lichaam van Christus
Van de Beek is zich natuurlijk zeer bewust van alle kritiek die er op de kerk te leveren valt. Hij doet niets af aan de ernst van de misbruikschandalen die recentelijk aan het licht kwamen. De kerk is in allerlei opzichten bepaald niet één, heilig, katholiek en apostolisch. Ze duldt dwaalleer en zonde in haar midden. En toch is en blijft ze het lichaam van Christus. Daarom gelooft Van de Beek niet aan de kerk, maar wijst hij er graag op dat de oorspronkelijke versie van de geloofsbelijdenis het woordje ”in” herhaalt: zoals we geloven in God de Vader, Jezus Christus en de Geest, zo geloven we ook in de kerk.
Dan gaat het om de gemeenschap van hen die bijeenkomen rondom Woord en sacrament. Dat laatste hoort er nadrukkelijk bij: in het protestantisme is het avondmaal grotendeels losgekoppeld geraakt van de Woordbediening, maar zo is het nooit bedoeld (ook niet door Calvijn). Wanneer de Rooms-Katholieke Kerk nog altijd veel nadruk legt op de eucharistie, dan is daar niets mis mee; Van de Beek neemt zelfs die aanduiding over, en spreekt bij voorkeur over eucharistie (dankzegging, naar 1 Kor. 11) in plaats van over het heilig avondmaal. De bediening ervan zou zijns inziens het hoogtepunt van elke kerkdienst moeten zijn.
Sola Scriptura
God heeft de kerk drie middelen gegeven om de geloofsgemeenschap bij Christus te bewaren: het ambt, de Bijbel en de geloofsbelijdenis. Een rechtgeaarde protestant fronst wellicht z’n wenkbrauwen bij dit drietal: is de Bijbel niet het enige fundament van de kerk? Is het ambt daar niet uit afgeleid, en de geloofsbelijdenis eraan onderworpen? Maar Van de Beek zet ze welbewust naast elkaar, als van gelijke betekenis. Het ”sola Scriptura” ziet hij als een polemische toespitsing uit de 16e eeuw; in de Vroege Kerk kende men het niet.
Het ambt was er bijvoorbeeld eerder dan de christelijke Bijbel. Uit het plotselinge en onbetwiste verschijnen van de bisschoppen in de Vroege Kerk maakt Van de Beek op dat deze door de apostelen moeten zijn aangesteld als hun opvolgers. Het bisschopsambt ziet hij als het eigenlijke ambt, met de priesters/dominees en diakenen als afgeleiden (”hulpambten”).
Ook de vroegste geloofsbelijdenissen zijn ouder dan het Nieuwe Testament, en waren bepalend voor wat daar al dan niet in werd opgenomen. Wie alleen de Bijbel laat gelden, moet algauw constateren dat iedere ketter daarin zijn letter vindt. Bovendien staan er nogal wat tegenstrijdigheden en feitelijke onjuistheden in. Daarom is de geloofsregel –de belijdenis van Christus als Heer en Heiland– nodig om te weten dat de Bijbel altijd met het oog op Hem uitgelegd moet worden. Dat geldt ook voor het Oude Testament: in een mijns inziens aanvechtbare passage betoogt Van de Beek dat dit niet heilshistorisch maar geheel christologisch uitgelegd moet worden. Verder is het ambt nodig om de Bijbel juist toe te passen en daarbij zo nodig ook tucht te oefenen, vooral over de dienaren van het Woord. Want een kerk die de tucht verzaakt, is geen knip voor de neus waard.
Werk van de Geest
Het boek eindigt met een pneumatologie van circa honderd bladzijden. Die is bewust achter de kerkleer geplaatst, om te voorkomen dat men met veel moderne theologie de Geest losmaakt van de kerk. Dat laatste deed Van de Beek zelf aanvankelijk ook (in ”De adem van God”, 1987), maar daarop komt hij nu terug. Het werk van de Geest is volstrekt gericht op de kerk als het lichaam van Christus. Na de ecclesiologie biedt de pneumatologie dan ook niet veel nieuws meer. Ze is ook minder spannend.
Daar waar de auteur in christologie en ecclesiologie de spanning hoog opvoerde door de paradox centraal te stellen, meent hij de bekende spanning tussen verkiezing en verantwoordelijkheid gemakkelijk op te kunnen lossen met een beroep op de aristotelische filosofie (blz. 458). Dat is des te verwonderlijker, omdat hij zich eerder snel van de zogeheten sociale triniteitsleer afmaakte met het verwijt dat deze filosofisch van aard zou zijn – als dat al klopt, gaat het hier in elk geval om een uitgesproken christelijke filosofie en niet om Aristoteles.
Leertucht
Zo zijn er bij dit boek vragen te stellen. Zijn we werkelijk beter af met een hiërarchische ambtsstructuur? De manier waarop Van de Beek de protestantse ambtelijke vergaderingen afschrijft als bureaucratisch is nogal retorisch – hebben we geen reden om dankbaar te zijn voor dit soort bureaucratie, dat machtsmisbruik door enkelingen voorkomt? Maar ”macht” lijkt voor Van de Beek vooral een negatief begrip als het om de politiek gaat, niet als het de kerk betreft.
Is verder het pleidooi voor leertucht niet wat vrijblijvend, waar ds. K. Hendrikse op de omslag van zijn tweede boek triomfantelijk een lovende uitspraak van Van de Beek over zijn eerdere werk kon vermelden? Belangrijker wellicht: verwart Van de Beek in zijn sterke oriëntatie op de Vroege Kerk, om met O. Noordmans te spreken, niet oudheid met waarheid? In dit verband kan het nauwelijks toeval zijn dat alle loci van de christelijke dogmatiek in dit boek langskomen, behalve de rechtvaardigingsleer. Het zou interessant zijn te vernemen hoe Van de Beek daar eigenlijk tegen aankijkt, want die kende men in de Vroege Kerk niet, maar vinden we na Paulus voor het eerst terug bij Luther. Noordmans zou zeggen: Dat is nu de weg van de Geest, die de kerk niet terugleidt naar haar verleden, maar juist verder leidt naar de toekomst. De Reformatie was zijns inziens niet het gevolg van een uit de hand gelopen familieruzie, maar een nieuw werk van de Geest.
Soms kan Van de Beek trouwens ook plotseling afwijken van zijn oriëntatie op de Vroege Kerk. Dat de door hem hoog geschatte Tertullianus niets van homoseksualiteit moest hebben, acht hij bijvoorbeeld weer tijdgebonden – dat is een kwestie waarin de kerk zich (net als inzake die van de vrouw in het ambt) dient aan te passen aan de haar omringende cultuur. Maar wat voor theologische methode zit hier nu precies achter?
Intussen schreef Van de Beek opnieuw een bijzonder leerzaam boek. Ook daar waar hij voor je gevoel doordraaft of een Bijbeltekst te snel naar zich toetrekt, intrigeert hij en prikkelt tot nadenken. Daarbij blijft hij volstrekt trouw aan het theologische uitgangspunt dat sinds 1998 zijn denken diepgaand bepaalt: niets anders te willen weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd. Dat uitgangspunt wordt ook in dit boek met indrukwekkende consequentie verder uitgewerkt. Door het toe te spitsen op een herwaardering van kerk en ambt –twee instituten waarmee onze tijd krachtig heeft afgerekend– gaat hij bovendien dwars tegen de tijdgeest in, hetgeen tot een zeer oneigentijdse theologie leidt. Dat alles maakt dat je als lezer de vragen die je overhoudt graag voor lief neemt.
Boekgegevens
”Lichaam en Geest van Christus. De theologie van de kerk en de Heilige Geest”, dr. A. van de Beek; uitg. Meinema Zoetermeer 2012; ISBN 978 90 2114 310 1; 556 blz.; € 34,50.