Rotterdams Ikazia Ziekenhuis heeft een echte kerkzaal
ROTTERDAM – Het Ikazia Ziekenhuis in Rotterdam heeft een echte kerkzaal: rond, met witte muren, een kansel, een pijporgeltje, een doopvont en een oude Statenbijbel op de liturgietafel, openslagen bij Psalm 100: „Gy gantsche aerde, juycht den Heere.”
Royaal valt het licht naar binnen. Zo’n dertig zwarte stoeltjes staan naar de kansel gericht. Daarachter is er ruimte voor bedden en rolstoelen. Hier wordt iedere zondagochtend een kerkdienst gehouden.
Maar, wat doet een doopvont in een ziekenhuis? Pastoraal verzorger ds. Lida Tamminga: „Hier zijn wel eens mensen gedoopt, die ten langen leste toch tot de slotsom kwamen dat ze niet ongedoopt wilden blijven. Het is ook een mooie symboliek. De doop verwijst naar iets dieps, en wat mensen in een ziekenhuis meemaken, is vaak ook heel diep, grijpt diep in.”
Tamminga werd in 1993 bevestigd tot gereformeerd predikant in het Friese Scharnegoutum. Later werd ze predikant in Enkhuizen. Sinds 2008 is ze geestelijk verzorger in het christelijke Ikazia Ziekenhuis. „Ik wilde me meer toeleggen op pastorale zorg. In een ziekenhuis ben je er voor iedereen, ook voor mensen die niets met het geloof hebben.”
Het Ikazia heeft ook drie maatschappelijk werkers in dienst. „Van een geestelijk verzorger verwachten mensen dat ze met hen op een veilige manier ook over hogere dingen kunnen praten. Een gesprek kan over alles gaan, over koetjes en kalfjes, maar als er ruimte voor is, probeer ik ervoor te zorgen dat een gesprek ergens heengaat, over angst, verdriet, twijfel, dingen die mensen hoog kunnen zitten.”
Wat heeft een christelijke geestelijk verzorger te bieden aan een ziekenhuispatiënt in het geseculariseerde Nederland? „Juist in een ziekenhuisbed worden mensen soms teruggeworpen op de diepere vragen van het leven: Waar komt het nu op aan? Waar ga ik heen? Vind ik nog ergens houvast?”
Er zijn ook patiënten die een bezoek van Tamminga afwijzen, die absoluut geen gesprek met haar willen. „Dat respecteer ik direct. Maar toch verbaas ik me erover dat er nog zovelen zijn die wel willen praten over wat hen bezighoudt. Mensen voelen vaak wel aan dat het met dit leven niet afgelopen kan zijn. Pas zei iemand: „Ik ben niet gelovig hoor, maar vanbinnen wel.” Dan proef je iets: Mevrouw, vertel ons alsjeblieft iets meer over het geloof.”
En dan, wat dan? „Eerst luister ik, probeer aan te boren waar iemand precies mee zit. Je kunt niet direct je boodschap achterlaten, zonder dat je iets weet over iemands hoop, zorg, twijfel. Als ik denk dat er ruimte voor is, laat ik doorklinken dat er een God is, Iemand Die zegt: „Ik ben erbij, Ik ben er ook.” Dan heb ik in Gods naam wel iets te vertellen, want onze hulp is in de naam van de Heer. Hij is erbij, als iemand lijdt, sterft misschien.”
Voor een pastoraal gesprek is maar beperkt tijd. „Ik ga niet proberen om een ander in vier minuten te overtuigen van de waarde van het christelijk geloof. Voor mijzelf is het Woord van God de grond waarop ik sta, met alle verlegenheid die daarbij kan horen, maar dat wil niet zeggen dat ik die overtuiging zomaar bij een ander kan neerleggen, achterlaten. Ieder mens is anders, elk leven is anders, en er gebeuren in veel mensenlevens vaak onbegrijpelijke dingen. Als je weet hoe kwetsbaar iemand in een ziekenhuisbed kan zijn, zul je niet zo gauw met pasklare oplossingen komen. Geloven is nu eenmaal heel complex, en het blijft allemaal toch een groot geheim.”
Beleidsmakers van het Ikazia Ziekenhuis vinden dat goede medische zorg verder gaat dan alleen hoe het met iemands lichaam is gesteld, zegt Tamminga. „Geestelijke zorg is geïntegreerd in medische zorg. Het hoort er echt bij. Er is hier gelukkig ook aandacht voor de geestelijke dimensie van iemands bestaan: Heeft u houvast aan uw geloof? Is er iets hogers in uw leven? Bent u bang, kunt u nog bidden, of zullen we samen bidden?”
Tamminga spreekt ook mensen die vroeger op de zondagsschool hebben gezeten, of die trouw naar de kerk gingen, maar die het allemaal vergeten zijn. „En hier gaan ze daaraan terugdenken. Maar ze durven soms niet meer te bidden. Dan zeggen ze: „God ziet me aankomen, ik heb Hem altijd genegeerd.” Of ze vragen: „Zou ik nog mogen bidden tot God, of zou Hij dat schijnheilig vinden?”
Aan een lange gang bevindt zich het stiltecentrum. Daar ligt het gastenboek. Iemand schrijft: „De Heer zal uw uitgang en uw ingang bewaren tot in eeuwigheid.” Een ander: „In dankbaarheid: er bestaan engelen.” En Kees schrijft: „Rust in vrede.”
Nederland telt op dit moment 122 ziekenhuizen. In de middeleeuwen waren ziekenhuizen verbonden aan religieuze instellingen, zoals een kerk of klooster. Later nam de overheid de zorg voor onvermogende zieken op zich. Rijken kregen zorg aan huis.
Het eerste christelijke ziekenhuis in de vorm zoals wij deze instelling nu kennen, werd in 1866 opgericht door de rooms-katholieken: het Sint-Antoniusgesticht in Rotterdam. Dit was bedoeld voor ongeneeslijk zieken, blinden en krankzinnigen. Tegenwoordig is het een verpleeghuis met de naam Antonius Binnenweg.
Een inventarisatie van christelijke ziekenhuizen in Nederland blijkt moeilijk te geven. Ook de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) heeft die niet paraat. Zij categoriseert de bij haar aangesloten hospitalen niet naar levensbeschouwelijke aard, maar naar specialisme.
De twee eerste algemeen christelijke ziekenhuizen werden in 1889 opgericht in Rotterdam: het Diaconessenhuis en het Sint-Franciscus Gasthuis. De Joodse gemeenschap in Nederland kreeg eerder een eigen ziekenhuis en wel in 1806, in Schiedam.
Dit is het tweede deel in een zesdelige serie over pastoraat in de gezondheidszorg. Volgende week donderdag deel 3.