Tolerantie in kerk en wereld
Titel:
”Tolereren of bekeren. Naar een christelijke visie op verdraagzaamheid”
Auteur: Roel Kuiper e.a.
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2001
ISBN 90 239 1146 6
Pagina’s: 174 blz. € 14,75. Is verdraagzaamheid een deugd of hangt dat af van wat je verdraagt? In hoeverre staat verdraagzaamheid op gespannen voet met de waarheidsvraag? Loopt een onbeperkte verdraagzaamheid gemakkelijk over in onverschilligheid? Die vragen dringen zich aan ons op bij het doornemen van de CSFR-bundel ”Tolereren of bekeren”, die verscheen ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van deze studentenvereniging.
Een groot aantal auteurs, variërend van prof. dr. R. Kuiper tot mr. G. Holdijk en van ds. ir. N. M. Tramper tot dr. ir. J. van der Graaf, leverde een bijdragen aan deze uitgave. Van prof. A. A. van Ruler is de tekst van een lezing opgenomen die hij in 1956 voor de CSFR gehouden heeft. De rooms-katholieke dr. Th. W. A. de Wit, docent sociaal-politieke filosofie en cultuurfilosofie, neemt in een interessante beschouwing over tolerantie en politiek zijn uitgangspunt in een gesprek tussen VVD-senator Dupuis en het Tweede-Kamerlid Van Middelkoop (GPV/CU), dat twee jaar geleden in De Groene Amsterdammer werd afgedrukt.
Aanleiding daarvoor was een oproep van Dupuis om een politieke discussie te beginnen over fundamentalistisch islamonderwijs. Dat onderwerp heeft sindsdien alleen nog maar aan actualiteit gewonnen. Moslimfundamentalisten die een eigen school willen beginnen, zouden volgens mevrouw Dupuis een loyaliteitsverklaring aan de Nederlandse Grondwet moeten tekenen.
Van Middelkoop achtte een dergelijke loyaliteitsverklaring overbodig. In zijn ogen is de Grondwet niet meer dan een basaal moreel programma voor het publieke domein en geen publieke geloofsbelijdenis. De grondwettelijke vrijheid van meningsuiting brengt met zich mee dat men ook de Grondwet mag kritiseren. Terwijl Dupuis fundamentalistische overtuigingen als een hindernis beschouwt voor integratie, beschouwt Van Middelkoop het als waardevol, ook op het gebied van de moraliteit, wanneer een moslim zich veilig voelt in de moskee.
Politiek fundamentalisme
De Wit vat de discussie als volgt samen: Dupuis is beducht voor te veel pluralisme en Van Middelkoop vreest voor te weinig. Dupuis vat de Grondwet op als een moreel programma waar iedereen zich aan gebonden moet voelen. Maar op die manier legt zij, anders dan Van Middelkoop, aan de maatschappij bepaalde fundamentele waarden op. Zo loopt het liberale tolerantiedenken uit op politiek fundamentalisme.
Die conclusie is terecht. Zij maakt duidelijk hoe moeizaam discussies over tolerantie en intolerantie verlopen. Naarmate de Grondwet meer gezien wordt als een publieke geloofsbelijdenis, als de belichaming van de moraal van onze geseculariseerde maatschappij, die iedereen moet onderschrijven, wordt zij voor minderheden met een duidelijk afwijkende levensbeschouwing tot een vorm van intolerantie. Zij moeten immers onder dit juk doorgaan willen zij in onze maatschappij als gelijkberechtigde burgers kunnen functioneren.
Levensbeschouwelijke minderheden hebben belang bij een Grondwet die minimalistisch geïnterpreteerd wordt: als een reeks spelregels die gelden tot ze op een correcte manier door andere zijn vervangen. De vraag is daarbij wel of ook fundamentalistische moslims bereid zijn zich te allen tijde aan die spelregels te houden. Van Middelkoop was destijds op dat punt tamelijk positief. Wellicht denkt hij er nu wat anders over.
Dr. mr. H. Oostenbrink-Evers, juriste en theologe, stelt het niet minder gevoelige thema eenheid en verscheidenheid binnen de kerk aan de orde. Heeft de geestelijke eenheid alleen betrekking op de onzichtbare kerk of ook op het instituut kerk? Terecht kiest zij voor het laatste.
Zij herinnert in dit verband aan de uitnodiging tot gesprek die in 1948 door de hervormde synode gedaan werd aan een groot aantal kerken, variërend van de Remonstrantse Broederschap tot de Christelijke Gereformeerde Kerken. Iets dergelijks zou opnieuw moeten gebeuren en moeten leiden tot een gemeenschappelijke synode of (als dat niet haalbaar is) een conferentie. Dat is volgens mevrouw Oostenbrink nodig „niet omdat we het eens zijn, maar wel omdat we in Christus een zijn.” Dat is wel erg lichtvaardig neergeschreven. Er is geen reden om die fundamentele vooronderstelling zo maar over te nemen. Bepaald niet. Maar daarmee valt tevens het fundament onder haar betoog weg. Dat geldt ook ten aanzien van het Samen op Weg-proces, waar zij veel verwachting van heeft.
Vierstromenland
Twee oud-bestuursleden van de CSFR, H. J. Paul en B. Th. Wallet, stellen in een van de laatste hoofdstukken van de bundel aan de orde hoe in de CSFR zelf omgegaan wordt met de diversiteit. Zij onderscheiden een viertal stromingen binnen de vereniging. Een omvangrijke orthodox-gereformeerde middengroep, een bevindelijk gereformeerde vleugel, een aantal evangelicaal geïnspireerde gereformeerden en een groep modern gereformeerden. In het laatste geval moet men niet denken aan mensen die geïnspireerd worden door de Gereformeerde Kerken van Kuitert en Den Heijer. De moderniteit van deze CSFR-leden beperkt zich tot een oriëntatie op de Kontekstueelgroep.
In gesprekken met drie oud-presides (drs. G. Verwey, ds. W. Dekker en ir. A. Nederveen) gaan de auteurs na hoe de ontwikkelingen in de loop van de tijd geweest zijn. De oprichters van de CSFR behoorden voor het grootste deel tot de Gereformeerde Gemeenten. Al spoedig hadden ze forse aanvaringen met de achterban. Zij wilden een meer open houding naar de moderne cultuur en het geheel van de gereformeerde gezindte. Dat leidde tot een vervreemding van de eigen kring. Overgang naar een andere kerk was vaak het gevolg.
Hoewel harde cijfers niet beschikbaar zijn, is het aannemelijk dat onder academici het ’afvalpercentage’ relatief hoog ligt. Dat geldt voor de kerken in het algemeen en zeker voor de bevindelijk gereformeerde kring. Op dat punt is er eigenlijk in vijftig jaar niet veel veranderd.
Voor hen die gaan studeren was en is de kloof tussen het ouderlijk milieu en de universitaire wereld groot. In veel gevallen was de binding aan de bevindelijk gereformeerde kring helaas niet groot genoeg om die schok te doorstaan. Wel is het zo dat een aantal jonge academici, na een soms bewogen studententijd, in belangrijke mate bijdraaide. Oud-preses Nederveen noemt het opvallend dat verschillenden van wie dat in hun studententijd niet verwacht werd, later allerlei posities innamen in de reformatorische zuil.