Lutherse kerkinterieurs onder druk
Het aantal lutherse kerkgebouwen in Nederland is de laatste jaren sterk afgenomen. Gaat een belangrijk stuk religieus erfgoed verloren? De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft onlangs de interieurs van lutherse kerken in Nederland geanalyseerd. De karakteristieke roerende en onroerende zaken zijn in beeld gebracht. En er is reden tot zorg.
De Evangelisch-Lutherse Kerk maakt sinds 2004 deel uit van de Protestantse Kerk in Nederland. Deze fusie met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken betekent enerzijds meer armslag, maar anderzijds verlies aan identiteit voor de Lutherse Kerk.
Omdat lutherse kerken in vergelijking tot andere kerken vaak klein zijn, wordt er bij kerkelijke samenvoeging eerder gekozen voor een groter kerkgebouw binnen de fusiegemeente. De lutherse kerkgebouwen worden veelal afgestoten, verkocht en zo mogelijk hergebruikt. Vaak verliezen interieuronderdelen en goederen daarbij hun functie, raken in onbruik en worden verkocht.
In totaal zijn er in Nederland 82 lutherse kerken, waarvan er 40 de status van rijksmonument hebben; 57 zijn er in de zeventiende tot en met de twintigste eeuw oorspronkelijk als lutherse kerk gebouwd. Daarvan zijn er 38 nog als zodanig in gebruik.
Waaraan zijn ze herkenbaar? Lutherse kerken zijn van oudsher meestal rijk ingericht. In het lutherse geloof bestaat, anders dan in andere protestantse tradities, geen aversie tegen het gebruik van afbeeldingen.
Veel lutherse kerken zijn in het bezit van schilderijen, prenten, beelden en ander decoratief beeldmateriaal. De kerkbesturen kozen er echter voor om dat materiaal zo veel mogelijk in de consistorie te plaatsen. Soms zijn predikanten op schilderijen vastgelegd. Ook deze portretten zijn niet terug te vinden in de kerk, maar in de consistorie, want ophangen in de kerk werd toch niet passend gevonden.
In veel kerken is het oorspronkelijke kerkzilver nog aanwezig. Kosten noch moeite zijn gespaard om het liturgisch belangrijk kerkzilver een passend uiterlijk te geven, zo blijkt uit de inventarisatie.
Ook andere losse en vaste interieuronderdelen –al dan niet van belang voor de eredienst– zijn dikwijls rijk gedecoreerd: lessenaars, doopvonten, glas-in-loodramen, doopbogen en orgels. Verfraaid met symbolen en abstracte figuren refereren zij aan het lutherse geloof.
De zwaan is het bekendste symbool in het lutherse geloof. Vrijwel elke Nederlandse lutherse kerk heeft ten minste één zwaan in de kerk verwerkt. Aan de buitenkant gebeurde dat doorgaans in de vorm van een windwijzer op de toren of het dak, of een gebeeldhouwde cartouche met zwaan boven de deur. In het interieur is de zwaan vaak terug te vinden in het kerkzilver, in lessenaars, op de preekstoel, op toegangspoortjes in het doophek of op een andere plaats in het liturgische centrum.
Niet alleen de zwaan, ook de lutherroos komt in veel lutherse kerken voor. Het veelvuldige gebruik van de zwaan en de lutherroos is typisch Nederlands. In Duitsland en in andere landen is dat veel minder gebruikelijk. Ook de aanwezigheid van een doophek –dat in ons land het liturgische centrum doorgaans afsluit– is elders in lutherse kerken niet gebruikelijk. Het doophek is vooral in de Nederlandse calvinistische kerken te vinden.
Duitse invloed in de ontwerpen van lutherse kerken is er zeker: er zijn verwijzingen naar de hofcultuur, sommige kerken zijn gebouwd naar voorschriften voor Duitse protestantse kerken –ofwel het Eisenacher Regulativ– en het gebruik van galerijen wijst ook op Duitse invloed. Deze beïnvloeding is afkomstig van lutherse predikanten. Zij werden vroeger in Duitsland opgeleid.
Net als in rooms-katholieke kerken zijn er in lutherse kerkgebouwen veel verwijzingen naar Christus. Maarten Luther en zijn volgelingen wilden leven naar het voorbeeld van Christus en benadrukten daarbij vooral zijn menselijkheid. Het chi-rhoteken XP is op verschillende plaatsen terug te vinden. Het is voornamelijk geborduurd in antependia, de kleden over de liturgietafel, en in ander liturgisch textiel. Vaak is er in een lutherse kerk een kruis aanwezig, maar een crucifix is niet gebruikelijk. De gekruisigde Christus zou de nadruk leggen op Christus’ lijden in plaats van op Zijn leven.
De verwijzing naar Christus in de vorm van het Lam Gods is een terugkerend thema in lutherse kerken. Hierbij wordt het lam staand of zittend met vaandel afgebeeld. Het lam dat geofferd wordt en zijn eigen bloed in een beker opvangt –een symbool dat geregeld terug te vinden is in het rooms-katholieke geloof– komt daarentegen in lutherse kerken niet voor. Het Lam Gods is opvallend vaak een decorerend motief in luthers kerkzilver.
Twee andere veelgebruikte thema’s in de beeldtaal van lutherse kerken zijn de Wet en het Evangelie. Vaak zijn deze op de preekstoel aanwezig als symbolen voor het Oude en het Nieuwe Testament. Het Oude Testament wordt verbeeld door middel van twee wetstafels, het Nieuwe Testament door de gestaltes van de vier evangelisten. In plaats van de evangelisten kan ook een boek zijn afgebeeld.
Veel lutherse kerken lijken door hun luxueuze interieur, waarin afbeeldingen niet geschuwd worden, in een rooms-katholieke decoratietraditie te passen. De indeling van het interieur sluit echter nauw aan bij de opvattingen van andere protestante kerken. Zo staat de preekstoel centraal. De invloed vanuit de calvinistische centraalbouw in Nederland is groot. De prediker moest niet alleen goed te horen zijn, de preekstoel moest ook goed te zien zijn. Ook is erin lutherse kerken sprake van een liturgisch centrum in plaats van een koor waar zich in een rooms-katholieke kerk het hoogaltaar bevindt.
De indeling van het kerkinterieur verschilt per kerk. Bovendien is de indeling aangepast aan de veranderingen in liturgische opvattingen en in het gebruik van de kerk door de eeuwen heen. Zo werd het liturgische centrum oorspronkelijk afgesloten met een doophek, dat soms heel hoog was. Vanaf 1900 besloot vrijwel elke lutherse kerk het hek te verwijderen. Het zou de kerkgangers het zicht op de predikant ontnemen en afstand scheppen. Ook werd er in die periode meer waarde gehecht aan beweging in de kerk. Het was niet de bedoeling dat de predikant achter de altaartafel bleef staan, maar dat hij rond kon lopen in de kerk. Dit zou het contact met de kerkgangers verbeteren en ook –zo werd door sommigen gedacht– zou het meer in lijn zijn met de oorsprong van het geloof, waarin meer gelopen werd. Hiervoor was een gangpad nodig.
In onze tijd is het lutherse interieur heel veranderlijk geworden. Als gevolg van het ontstaan van de Protestantse Kerk in Nederland zal het lutherse karakter plaatsmaken voor een bredere protestantse identiteit. Dit lijkt in ons land een onomkeerbaar proces.
Hierdoor zal de rijke en eeuwenoude beeldtaal van de lutherse kerken met de karakteristieke en specifieke steeds terugkerende symbolen, die vooral naar Christus en naar Maarten Luther verwijzen, verdwijnen.
Alleen als de kennis over en de waardering voor het eigene van de lutherse kerk in Nederland actief wordt verspreid en de unieke lutherse voorwerpen zo veel mogelijk gebruikt worden, zal iets van dit bijzondere en karakteristieke Nederlandse erfgoed behouden kunnen blijven.
Laura Roscam Abbing deed voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) onderzoek naar de interieurs van lutherse kerken in Nederland. Een uitgebreidere versie van dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift van de RCE.