Cultuur & boeken

Kopland over koeien

Rugter Kopland schreef voor het eerst in vier jaar een nieuwe bundel gedichten: ”Toen ik dit zag”. Hij slaagt erin een breed publiek met zijn poëzie te bereiken - een prestatie op zichzelf.

André Kruijf
28 January 2009 15:56Gewijzigd op 14 November 2020 07:11

Stel, we houden onder de lezers van dit katern een leesgedragonderzoek en richten daarbij de blik in het bijzonder op het aandeel van de dichtkunst. Hoe ziet de uitkomst er dan uit? Ik verwacht dat gedichten het zullen moeten afleggen tegen andersoortige lectuur. Genres als essayistiek en poëzie doen het bij een breed publiek nu eenmaal minder goed dan verhalend proza.De term ”leesboek” die binnen de gereformeerde gezindte nogal eens opduikt, is op zich al veelzeggend. Overigens heb ik niet de illusie dat gedichten buiten onze kring de overige literatuurvormen wél op de knieën krijgen. Een poëziebundel haalt niet snel de boekentop tien.

Rondom lyriek hangt een zweem van ontoegankelijkheid en ongrijpbaarheid. Niet onterecht: een gedicht van kwaliteit vraagt zonder twijfel leesinspanning. Dan komt er weinig terecht van het lekker wegkruipen met het spreekwoordelijke boekje in het dito hoekje. Je moet er tegen kunnen dat niet elk woord, niet elke zin van meet af aan begrijpelijk en eenduidig is. Het toekennen van betekenis -het proces van interpreteren- kost tijd en moeite.

Puzzel
Je kunt gerust stellen dat de poëzie op het gebied van leesbeleving bij uitstek het genre van de schijnbare tegenstelling is: irritatie en plezier gaan hand in hand. Om Martinus Nijhoff te citeren: „Lees maar, er staat niet wat er staat.” Juist gedichten vereisen een alerte, actieve leeshouding, meer dan welke andere letterkundige discipline ook. Maar die investering betaalt zichzelf gelukkig ruimschoots terug! Een gedicht vormt veelal een interessante puzzel, daarin schuilt tegelijk het aantrekkelijke ervan: het doet een flink beroep op de verbeelding. Niet in de laatste plaats op die van de schrijver.

Toch blijkt het mogelijk om gedichten te schrijven die voor een bredere doelgroep zonder al te veel moeite toegankelijk zijn terwijl je geen concessies doet aan het artistieke gehalte. De verzameling van Rutger Kopland in de bundel ”Toen ik dit zag” is daar een mooi voorbeeld van. Lezers die literaire gedichten niet aan zichzelf besteed vinden, kunnen met een groot gedeelte van de nieuwe Kopland aardig uit de voeten.

In meerderheid zijn de opgenomen teksten tastbaar van aard, omdat de dichter zich in zijn reflecties op de scheppingswerkelijkheid bedient van herkenbare beelden. In de bespiegelingen wordt een niet al te cryptische woordkeuze gehanteerd, en hoewel dichterstaal altijd gestileerde taal blijft lukt het Kopland om in bepaalde passages spreektaal te suggereren.

Veel van zijn stof ontleent hij aan de natuur en aan het landschap. In opschriften als ”Wandeling”, ”Boerderij”, ”Merel” en ”Jeneverbessen” komt dat expliciet tot uitdrukking. Kopland slaagt er overtuigend in om met een absoluut minimum aan taal (korte gedichten, veel wit op de bladspiegel) een maximum aan zeggingskracht op te roepen.

Beeldende kunst
Meteen in het openingsgedicht is het al raak: „Hier staat de rode beuk/ met het eindeloos grote/ geduld van een boom.” Zo een beeld is niet alleen gemakkelijk te identificeren, tegelijk is het een voorstelling die nog lang blijft nazoemen in je hoofd. Door het gemak waarmee de strofe zich laat lezen, zou je bijna vergeten hoeveel technisch vakmanschap nodig is om een dergelijke beschrijving op die manier in de verf te zetten.

De minder geroutineerde poëzielezer krijgt extra houvast door de gedichten die steunen op beeldende kunst. Deze aanpak, waarbij een kunstwerk als uitgangspunt voor een gedicht functioneert, resulteert -hoe kan het ook anders?- in heel concrete composities. Naast een tweetal reflecties op werken van Rembrandt passeren een beeld van Natasja Bennink en de schilderijen van Flip Gaasendam en Jan Mankes de revue. Van deze werken heeft de uitgever overigens geen afbeeldingen opgenomen. Enerzijds is dat spijtig omdat woord en beeld in meer dan één betekenis de dialoog met elkaar aangaan. Aan de andere kant is het goed verdedigbaar om de gedichten als tekst voor zich te laten spreken.

De zesdelige cyclus ”Koe” gaat wel vergezeld van de bijbehorende doeken. Dit zesluik is vervaardigd door Jaap van den Hoofdakker, de broer van de dichter (Rutger Kopland is het pseudoniem van R. H. van den Hoofdakker). Zijn schilderijen laten een transformatie van figuratief naar abstracter zien: de koe wordt steeds minder als zodanig herkenbaar.

Dit proces volgen de begeleidende poëtische teksten op de voet. De twee kunstmedia vullen elkaar effectief en sprekend aan; de schilderijen hadden evenzogoed naar aanleiding van de gedichten gemaakt kunnen zijn. In een paar kundige pennenstreken schetst de dichter Kopland (vaak zoekend) zijn eigen interpretatie van het werk van zijn kunstbroeder. Zonder de afbeeldingen blijven de overdenkingen evenzo prima overeind, zoals blijkt uit het hierbij afgedrukte gedicht.

Geloof
Met zijn eerste bundel in vier jaar snijdt Kopland thema’s aan als verdwijning en afscheid, ruimte en afwezigheid, tijd en herinnering. Na een ongeval waarbij hij in 2005 betrokken raakte en waarvan hij weer mocht herstellen, blikt de dichter terug, beschouwt hij het heden en kijkt hij vooruit. De bundeltitel spreekt hierin boekdelen.

Vragen aan de werkelijkheid dringen zich als vanzelf op, de lyrische ik probeert de fenomenen die hij op zijn pad vindt te doorgronden. Er komen alleen nauwelijks echte antwoorden. In zijn zoektocht helpt het christelijke geloof hem niet verder, eigenlijk bestaat het alleen nog in zijn jeugdherinneringen. Gods Woord heeft voor hem niet langer een actuele betekenis. De formulering en overpeinzing van levensvragen, daar blijft het bij. Kopland besluit met de regels: „je weet het toeval heeft je gemaakt en breekt je/ ergens weer af waar en wanneer in dit land// je leest: dit uitzicht is het geval/ en: het geheim van de wereld is het zichtbare/ niet het onzichtbare”. Weinig troostrijke woorden.


KOE I

Haar kop is verschrikkelijk dichtbij mijn gezicht

haar ogen kijken in de mijne maar ik weet niet

of zij mij ziet - het is alsof zij alleen

ruimte ziet, alsof ik alleen

de ruimte ben waarin wij staan

heel dichtbij is ze, en ik ben niets


N.a.v. ”Toen ik dit zag”, door Rutger Kopland; uitg. G. A. van Oorschot, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 282 41 08 4; 52 blz.; € 13,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer