Kleingeestige wetenschappers
Titel: ”Omhoog kijken in platland. Over geloven in de wetenschap”
Auteur: prof. dr. Cees Dekker, prof. dr. René van Woudenberg en prof. dr. Gijsbert van den Brink (red.)
Uitgeverij: Ten Have, Kampen, 2007
ISBN 978 90 259 5776 6
Pagina’s: 432
Prijs: € 24,90.
Wetenschap en geloof raken elkaar. Maar op die raaklijnen doen zich vaak spanningsvelden voor. Een bundel van twintig -vaak vakwetenschappelijke- bijdragen verkent deze spanningsvelden. De les is dat een christenwetenschapper serieus zijn werk kan doen zonder zijn geloof op de drempel van de tempel der wetenschap achter zich te laten. De titel ”Omhoog kijken in platland” verwijst naar Edwin Abbotts novelle ”Flatland” (1884). Daarin leeft een zekere meneer Vierkant in de wereld van het platte vlak. Omdat Vierkant niet omhoog kan kijken, weigert hij te geloven dat er een driedimensionale ruimte bestaat. Het is voor hem heel simpel: wat zijn ogen niet kunnen zien, kan er niet zijn.
De redactieleden van ”Omhoog kijken in platland” -prof. dr. Gijsbert van den Brink (theoloog), prof. dr. Cees Dekker (moleculair biofysicus) en prof. dr. René van Woudenberg (filosoof)- herkennen de situatie uit dit boekje. Op een vergelijkbare manier denken velen vandaag dat wat zich niet laat meten en wegen, niet kan bestaan. Het getuigt van kleingeestigheid als toonaangevende intellectuelen menen dat de laatste en diepste vragen met betrekking tot onze werkelijkheid slechts langs wetenschappelijke weg zijn te beantwoorden. Daarmee keert de redactie zich tegen prominente intellectuelen zoals Richard Dawkins, Daniel Dennett, Sam Harris en (in Nederland) Dick Swaab, Piet Borst en Herman Philipse, mensen die hun antireligieuze aanspraken ’wetenschappelijk’ presenteren.
Aan de bundel werkten verder diverse wetenschappers mee, onder anderen prof. dr. ir. Jan H. van Bemmel, prof. dr. Abraham van de Beek, dr. Ad L.Th. de Bruijne, drs. ing. Leon de Bruin, prof. dr. Gerrit Glas, prof. dr. ir. Henk Jochemsen, dr. Herman Koningsveld, dr. Guus H. Labooy, dr. Bert Loonstra, dr. Ard A. Louis, Willem Jan Otten, prof. dr. Willem J. Ouweneel, dr. Kees de Pater, prof. dr. Alvin Plantinga, prof. dr. Marcel Sarot, prof. dr. Pieter G. Smelik en prof. dr. Eep Talstra.
Breed palet
In tegenstelling tot de eerdere studies ”Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?” (2005) en ”En God beschikte een worm” (2006) verkent deze derde bundel -bedoeld als afsluiting van een trilogie- het brede palet van wetenschap en christelijk geloof. Met aandacht voor allerlei deelthema’s, zoals de geloofwaardigheid van de Bijbel, de aard van de natuur en de geest, de grens tussen mens en machine en de relatie ”goed, kwaad en God”.
Prof. dr. A. van de Beek stelt dat geloven en weten geen tegenstellingen zijn. Ze horen onlosmakelijk bij elkaar. Het verschil zit niet tussen geloven en weten, maar tussen gefundeerd of ongefundeerd, betrouwbaar of onbetrouwbaar. God Zelf heeft mensen aangesproken en is in hun leven gekomen. Het christelijk geloof is geen fictie, maar berust op wat is gebeurd. Het gaat om Jezus Christus, Zijn leven, sterven en verrijzenis.
Waarom hebben mensen er zo’n behoefte aan om het geloof te bestrijden, het heiligste en diepste van mensen? zo vraagt dr. Van de Beek zich af. Hij denkt dat mensen dat doen omdat zij zich verzetten tegen wat hen bedreigt. „Om de relatie met Hem te verbreken is er meer nodig dan een filosofische theorie of seculiere wereldbeschouwing. Dan moet er met de feiten aangetoond worden dat Hij mij bedriegt.”
Toch lijkt dr. Van de Beek het feitelijk karakter van de Bijbel los te maken van de wetenschap. Hij zegt dat alles wat er in de Bijbel staat gericht is op de kennis van Christus als de gekruisigde en daarom moeten we niet verwachten dat allerlei informatie over de natuur en de geschiedenis zelfstandige betekenis kan hebben. „Vragen over geologie en geschiedenis, over biologie en astronomie moeten we bij de bestudering van de Bijbel achterwege laten.” Neigt dat toch niet te veel naar een boedelscheiding?
Raaklijn
Dr. G. van den Brink schetst enkele posities ten aanzien van geloof en wetenschap. Het zogenoemde consonantiemodel is voor hem het meest acceptabele: het doet aan geloof en wetenschap recht zonder het kwalitatieve verschil te negeren. Er is een raaklijn tussen geloof en wetenschap, de lijn van de heilsgeschiedenis, die zich uitstrekt van de Schepping naar de voleinding. „De wetenschap krijgt deze lijn niet in haar greep, kan haar weerleggen noch bewijzen. Maar ze kan haar wel in meerdere of mindere mate aannemelijk of onaannemelijk maken.”
Er volgen tal van specifieke bijdragen, zoals van prof. dr. G. Glas over neurowetenschap en de vrije wil en van drs. ing. L. de Bruin over de neurobiologische grondslag van de menselijke geest.
Dr. C. Dekker schetst de contouren van een Brave New World waarin de technologie ingrijpt in de kern van de menselijkheid zelf. Het zogeheten transhumanisme beoogt het verbeteren van de mens en zijn biologische beperkingen te ondervangen. Met als volgende stap de integratie van mens en computer. Er is sprake van een trendbreuk als de geneeskunde zich van het herstellen van gebreken gaat richten op het verbeteren van de mens. In het transhumanisme ziet hij de oerzonde, te willen zijn als God. De mens streeft naar ongelimiteerde capaciteit, naar eeuwig leven en goddelijke macht.
Ook prof. dr. ir. Van Bemmel schetst de extreme ontwikkelingen op het punt van kunstmatige intelligentie en kunstmatig leven. Er is een overspannen verwachting die raakt aan sciencefiction. Op de achtergrond speelt een principiële keuze mee: voor of tegen een materiële en deterministische opvatting van het leven. De opdracht van de mens om de naaste en God lief te hebben en zorg te dragen voor de wereld, is radicaal verschillend van speculatief denken over intelligentie en bewustzijn in computers.
Prof. dr. ir. Jochemsen belicht de ethiek van onderzoek met menselijke stamcellen. Dit onderzoek vormt een concentratiepunt van langer gekoesterde verlangens om niet alleen ziekten en kwalen te overwinnen, maar ook de sterfelijkheid. Het embryo is niet gedeeltelijk, maar volledig beschermwaardig, stelt Jochemsen. Het is een nieuw biologisch organisme, met een eigen morele status.
Prof. dr. Van Woudenberg bekritiseert evolutionaire verklaringen van de moraal (ten koste van een objectieve moraal), zoals prof. dr. Plantinga de evolutionair-psychologische verklaringen van religie kritisch onder de loep neemt. Dr. B. Loonstra gaat in op de vraag hoe het komt dat in de Schepping catastrofes en rampen voorkomen. Is zij dan wel ”zeer goed”? Het feit dat er voor de mens een leefbaar territorium is ontstaan, rechtvaardigt de kwalificatie ”zeer goed”. Genesis 2 en 3 laten volgens dr. Loonstra niet zozeer het accent vallen op een verandering in de hoedanigheid van de aarde, maar op het moeitevolle leven dat de mens voortaan zou leiden.
Geloofwaardigheid
In het gedeelte over de geloofwaardigheid van de Bijbel stelt de vrijgemaakte ethicus dr. A. L.Th. de Bruijne dat orthodoxe christenen de vragen die voortvloeien uit het moderne wereldbeeld niet kunnen negeren, om niet in een „riskant spagaat” verzeild te raken. De Bijbelse geschiedschrijving is volgens hem treffend te typeren als een koord dat bestaat uit drie met elkaar verweven draden: een feitelijk-historische, een literaire en een theologische. Alle drie moeten maximaal in beeld komen. Het criterium blijft wel dat de uitleg herkenbaar dient te blijven als uitleg van de Heilige Schrift.
Prof. dr. E. Talstra geeft als advies: eerst lezen, dan redeneren. De Bijbel is weerslag van de lange geschiedenis van God met Zijn volk. Wat we wetenschappelijk allereerst waarnemen is een enorme veelheid. Hoe perfect moet iets zijn om Woord van God te mogen heten? Wordt het Oude Boek er minder heilig van wanneer we zijn wonderlijke gang door de geschiedenis bekijken?
De hoogleraar Oude Testament aan de VU wil niets weten van de postmoderne stelling dat alles in de Bijbel vrij geïnterpreteerd mag worden. Dan gebruikt men de uitkomsten van Bijbelwetenschappelijk onderzoek alleen als vergunning om van de klassieke leer van de kerk af te komen. Anderzijds laat de eenheid van de Bijbel zich niet afdwingen noch ergens situeren dan alleen in de ene God. God is één, de Bijbel is een veelheid.
Prof. dr. W. J. Ouweneel stelt dat de Bijbel niet onwetenschappelijk is, maar veeleer niet-wetenschappelijk, of liever bovenwetenschappelijk. De Bijbel is geen handboek voor de wetenschap, hij bevat geen wetenschappelijke taal of theorieën. Het gaat in de Bijbel om heil, niet om allerlei natuurkundige krachten en gegevens. „Het gaat in de Schrift zeker ook om de natuur en de geschiedenis, maar dan als de werkelijkheid waarin dat heil zich voltrekt; in typisch vakwetenschappelijke vraagstellingen stelt zij geen belang.”
Volgens prof. dr. P. G. Smelik is er een innige samenhang tussen religie en wetenschap. Het toevalsgeloof, gebaseerd op blinde levensprocessen (Dawkins), moet haast tegen beter weten in iets ontkennen wat evident is: de inherente doelgerichtheid van alle levensprocessen. Doelgerichtheid is volgens hem helaas taboe onder biologen. Dat de werkelijkheid in een voortdurende afhankelijkheidsrelatie staat tot de Schepper, is zijns inziens de meest plausibele verklaring van de werkelijkheid.
De Oxfordse docent dr. A. A. Louis stelt dat de wetenschap haar grote kracht ontleent aan het stellen van grenzen. Elk zinvol denksysteem moet zich openstellen voor kritisch onderzoek. Hij maakt zich zorgen over het optreden van Dawkins, die de wetenschap gebruikt als rechtvaardiging van ongeloof. Het zal er uiteindelijk toe leiden dat het grote publiek zich nog sterker tegen de wetenschap zal keren.
Sommige bijdragen zijn voor de niet-exact geschoolde lezer pittig. De kracht van het boek is dat niet theoretisch over geloof en wetenschap wordt gesproken, maar bewust vanuit de vakwetenschappelijke disciplines. Juist om aan te tonen dat een serieuze wetenschapper zijn geloof niet tussen haakjes hoeft te plaatsen.
De schrijvers hopen met dit boek een aankomende generatie gelovige academici of, breder, denkende gelovigen te helpen bij het vinden van hun weg in de vaak existentiële vragen over de relatie tussen geloof en wetenschap. Daar is het boek zeker in geslaagd. De schrijver Willem Jan Otten zegt in zijn nawoord dat het simpelweg ontkennen dat belijdende christenen in de rationaliteit thuishoren na dit boek niet goed mogelijk is. Het boek prikkelt niet alleen tot nadenken over de algemene verhouding tussen geloof en wetenschap, maar geeft ook inzicht in de geweldige complexiteit van allerlei deelproblemen. Dr. Van de Beek zegt daarover: „Wetenschappelijk onderzoek is altijd boeiend - maar met geloof in de Schepper is het veel boeiender.”