Cultuur & boeken

Verslagen van ooggetuigen

Titel: ”Jesus and the Eyewitnesses. The Gospels as Eyewitness Testimony”
Auteur: Richard Bauckham
Uitgeverij: Eerdmans Publishing Co., Grand Rapids, Michigan/Cambridge, 2006
ISBN 978 0 8028 3162 0
Pagina’s: 538
Prijs: $ 32,-.

Dr. P. de Vries
27 June 2007 10:07Gewijzigd op 14 November 2020 04:53

Sinds de verlichting wordt de historische betrouwbaarheid van de evangeliën betwijfeld. De wonderen daarin beschreven zouden nooit echt gebeurd zijn. Op grond van kritische analyse wordt nu een gereconstrueerd beeld van Jezus gegeven. Deze beelden blijken echter van onderzoeker tot onderzoeker te verschillen. Deze verscheidenheid laat zien dat onderzoekers de claim dat zij door kritische analyse een objectief beeld van Jezus geven, niet kunnen waarmaken. En waarom zou het door kritische analyse gegeven beeld van Jezus betrouwbaarder zijn dan het beeld dat de evangeliën van Jezus schetsen?

In de twintigste eeuw gaf vooral de zogenaamde vormkritiek argumenten voor de gedachte dat de evangeliën geen betrouwbaar beeld van Jezus geven. De vormen waarin het evangelie tot ons komt, zouden alle terug te voeren zijn op situaties in het leven van de eerste christelijke gemeenten die na Pasen ontstonden. Inmiddels is gebleken dat diverse uitgangspunten van de vormkritiek ondeugdelijk zijn.

Zo wisten de eerste christenen zeer goed het onderscheid tussen de eigen situatie na Hemelvaart en die tijdens het verblijf van Jezus op aarde. Paulus maakte nadrukkelijk onderscheid tussen wat Jezus tijdens Zijn verblijf op aarde over echtscheiding leerde en zijn eigen apostolische inzichten daarover met betrekking tot situaties waarin Jezus’ onderwijs op aarde niet voorzag.

Wanneer gesteld wordt dat de inhoud van de evangeliën oorspronkelijk mondeling is overgeleverd, plegen vormcritici geen betekenis toe te kennen aan het feit dat bij de opschriftstelling nog ooggetuigen in leven waren. In dit verband is het onderscheid tussen ”oral tradition” en ”oral history” van belang. ”Oral tradition” gaat over de grenzen van generaties heen. Bij ”oral history” gaat het om gebeurtenissen die nog te verifiëren zijn bij hen die daarbij betrokken waren. In de antieke wereld werd met betrekking tot geschiedschrijving aan ooggetuigen een bijzondere waarde toegekend. Een antiek geschiedschrijver beschreef bij voorkeur gebeurtenissen waarbij hij óf zelf betrokken was óf waarover ooggetuigen hem rechtstreekse informatie konden geven.

Papias
Van de hand van de Schotse nieuwtestamenticus Richard Bauckham verscheen een uitgebreid gedocumenteerde studie waarin hij, uitgaande van een citaat van de vroegchristelijke kerkvader Papias, de betekenis van ooggetuigen voor het verstaan van de evangeliën aantoont. Van Papias weten we dat het evangelie naar Markus een neerslag is van herinneringen van Petrus. Bauckham laat zien dat het evangelie van Markus zelf de betekenis van Petrus als ooggetuige aangeeft. Hij is niet alleen de discipel die als eerste in het evangelie naar Markus wordt genoemd, maar ook als laatste. (Vgl. Markus 1:16 en 16:7). Daarmee voldoet hij aan door Petrus zelf in Handelingen 1:20-21 geformuleerde eis dat degenen die ooggetuigen geweest zijn van het optreden van Jezus vanaf de doop van Johannes tot Zijn opstanding een bijzondere plaats hebben in de kerk.

Het evangelie naar Lukas volgt daarin dat van Markus. Ook bij Lukas is Petrus de discipel die zowel het eerst als het laatst wordt genoemd. (Vgl. Lukas 4:38 en 24:34). Behalve het getuigenis van Petrus en van de andere discipelen heeft Lukas kennelijk toegang gehad tot het getuigenis van de vrouwen die Jezus volgden. Uit Lukas weten dat Maria Magdalena, Johanna en Susanna Jezus reeds volgden in Galilea. (Vgl. Lukas 8:3). Maria Magdalena en Johanna komen we na de opstanding tegen als ooggetuigen van het lege graf. Kennelijk wil Lukas onderstrepen dat deze vrouwen een niet onbelangrijk deel van het openbare optreden van Jezus van nabij hebben meegemaakt.

Getoetst
Het is ontegenzeggelijk waar dat de inhoud van de evangeliën aanvankelijk in mondelinge vorm werd overgeleverd. Daarbij moeten we echter niet vergeten dat deze mondelinge overlevering op betrouwbaarheid kon worden getoetst. De vele namen die in de evangeliën worden genoemd, zijn, zo betoogt Bauckham, voor een niet onbelangrijk deel namen van hen die bij het schrijven van de evangeliën nog in leven waren. Uitgaande van de gedachte dat het evangelie naar Markus het oudste evangelie is, valt te verklaren waarom daarin relatief de meeste namen voorkomen. We moeten aannemen dat Bartiméüs bij het schrijven van het evangelie naar Markus nog in leven was. Toen de inhoud van het evangelie naar Matthéüs en Lukas op schrift werd gesteld, moet Bartiméüs reeds overleden zijn en was het daarom niet meer nodig was zijn naam te noemen.

Hoe moeten we echter verklaren dat in het laatste evangelie, namelijk dat naar Johannes een aantal personen met name worden genoemd die in de andere evangeliën anoniem blijven? Dan denken we in het bijzonder aan Petrus als degene die Malchus het oor afsloeg en aan Maria van Bethanië als de vrouw die Jezus zalfde.

Het antwoord dat Bauckham op deze vraag geeft, acht ik zeer overtuigend. Hij stelt dat in de andere evangeliën hun namen ter bescherming niet zijn genoemd. Toen de synoptische evangeliën op schrift werden gesteld, kon deze informatie tegen de genoemde personen worden gebruikt. Dat speelde niet meer bij het schrijven van het evangelie naar Johannes.

Johannes’ roeping
Onder de evangeliën neemt het evangelie naar Johannes een bijzondere plaats in. Volgens Papias missen de evangeliën van Markus en Matthéüs de orde die het evangelie van Johannes heeft. Papias heeft daarbij aan de chronologische volgorde waarin de gebeurtenissen worden verteld gedacht. De bijzondere plaats van Johannes is bij Papias gerelateerd aan het feit dat hij de enige schrijver van een evangelie was die ook zelf ooggetuige was. Terwijl Petrus als bijzondere taak had de gemeente te leiden, was het de roeping van Johannes een getuige te zijn.

Als ooggetuige komt hij niet alleen aan het slot van het evangelie naar voren, maar ook aan het begin. Hij is de discipel die samen met Andreas als eerste Jezus volgt en daarmee voldoet aan de eis dat een getuige van het evangelie Jezus gevolgd moet hebben vanaf de doop van Johannes de Doper. Juist omdat Johannes ooggetuige was, kon hij meer dan de andere evangelisten op theologische wijze het optreden van Jezus op aarde beschrijven zonder aan de historische werkelijkheid geweld te doen.

Historische betrouwbaarheid
Naar mijn overtuiging is de studie van Bauckham een van de belangrijkste publicaties op het terrein van het Nieuwe Testament sinds langere tijd. Duidelijk is dat deze studie voor de vraag naar de historische betrouwbaarheid van de evangeliën van bijzonder belang is. Kennis van de geschiedenis is gebaseerd op getuigenissen. Wie deze vorm van kennis verwerpt, maakt geschiedeniswetenschap onmogelijk. Kennis van Jezus is gebaseerd op de verslagen van ooggetuigen. De kerk der eeuwen weet van deze verslagen van ooggetuigenissen in de vorm van de vier evangeliën. Zo ontmoeten wij Jezus zoals Hij was en is. De diepste zekerheid daarvan schenkt de Heilige Geest.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer