De zegetocht van stemmig blauw
Titel:
”Van karmijn, purper en blauw. Over kleuren van de Middeleeuwen en daarna”
Auteur: Herman Pleij
Uitgeverij: Promotheus, Amsterdam, 2002
ISBN 90 446 0100 8
Pagina’s: 170
Prijs: € 17,50. Kleuren geven het leven betekenis. Zoals de rode tomaat van de Socialistische Partij haar ideologie representeert, zo is een gebruind gelaat in wintertijd een teken van welvaart en levensgenieting. Maar de betekenis van bijvoorbeeld kledingkleur gaat dieper dan de modieuze tint. Verloochening van kleur was volgens Bernard van Clairvaux een uiting van wereldverzaking. Bewuste kleurloosheid kan dus veelzeggend zijn. Zo bezien hebben de zondagse kleren van veel bevindelijk gereformeerden een diepere betekenis dan alleen de zogeheten ”stemmigheid”.
Maar kleuren hebben ook een geschiedenis, zo blijkt uit de jongste pennenvrucht van Herman Pleij, ”Van karmijn, purper en blauw. Over kleuren van de Middeleeuwen en daarna”. Hun betekenis is niet statisch. Een witte gelaatskleur was tot de achttiende eeuw bijvoorbeeld een teken van standing. Arbeiders konden zich niet aan de invloed van de zon onttrekken, maar adellijke dames wel. Die liepen in de zomer dan ook vaak met een paraplu.
Blonde haren zijn al sinds de oudheid een teken van vrouwelijke schoonheid. Maar blauwe ogen herinnerden in de Middeleeuwen aan de barbaren uit het Noorden. Vrouwen met blond haar en blauwe ogen waren lichtzinnig. Mannen met een dergelijke lichamelijke aankleding waren verwijfd. Nee, een mooie vrouw in de Middeleeuwen had blond haar, bruine ogen en een sneeuwwitte huid. Dat is de combinatie van uiterste nederigheid en opperste verhevenheid.
Doch kleur is ook een uitstekend instrument van de duivel. Het heette in diezelfde Middeleeuwen dat een roodharige wel eens verwekt kon zijn tijdens de menstruatie. Rood was immers de kleur van de duivel. Bernard van Clairvaux was overtuigd van het gevaar van de kleur. Daarmee werd de ware kern der dingen aan het gezicht onttrokken. Het woord ”couleur” kende in het Middelnederlands dan ook de betekenis van ”schone schijn”.
De Middeleeuwen zijn in de latere beeldvorming een episode van geweldige kleuruitbarsting. Dat is maar ten dele waar, betoogt Herman Pleij in zijn boek. Tegenover de adellijke extravagantie stond een grauwe volksmassa. En vergeten we niet de dominant zichtbare en nogal kleurloze monnikenpijen.
Gemoedsstemmingen
Maar ten dele waren de Middeleeuwen wel een letterlijk kleurrijke tijd. Dat gold in het bijzonder voor het hof van die gekke René van Anjou, die in het midden van de vijftiende eeuw koning van Sicilië was. Hij ordonneerde dat zijn gemoedsstemmingen direct afleesbaar dienden te zijn aan de kleding van zijn hofpersoneel. Gingen zij in zwart en donkerrood, dan wilde René zich verontwaardigd en verdrietig van de wereld afkeren. Maar moesten ze ineens weer violet en wit dragen, dan had de liefde de koning van Sicilië in haar greep.
Wij kennen de middeleeuwse kerken vooral als witgepleisterde ruimten, maar die stemmige wijding hadden de godshuizen in de elfde en twaalfde eeuw zeker niet. Het waren vaak bontgekleurde vertrekken, zoals wij die tegenwoordig in een of ander gokpaleis aantreffen. Die ontkleuring van de middeleeuwse kerk is een bewuste achttiende- en negentiende-eeuwse ingreep geweest, omdat toen de opvatting over gewijdheid zoveel kleuren niet meer kon verdragen. Maar reeds in de eigen tijd keerden theologen zich tegen die overdadige kleurenpracht in hun bedehuizen. „Genesis moet men in de Bijbel lezen, niet op de muur”, meende Hugo van Folieto, een twaalfde-eeuwse prior uit St. Laurent bij Amiens. „Beelden zijn omhangen met kleurige gewaden van grote kostbaarheid, terwijl de naakte arme aan de deur met een lege maag om eten bedelt.”
Sinds de dertiende en veertiende eeuw heeft er in de westerse beschaving een gestage ontkleuring plaatsgevonden. Parallel daarmee liep de absolute overwinning van het blauw. De wilde jaren zestig hebben bij een deel der vaderlandse jeugd een kortstondige oprisping van ’alternatieve’ kleurenrijkdom te zien gegeven, maar ook dat is al snel ontkleurd. De erfenis daarvan is wel dat nu ook gesettelde huisvaders bij hun donkerblauwe kostuum een zoetig gekleurde stropdas dragen.
Dat is de tweede ontwikkeling van de kleur: democratisering. Gold een gebruind gelaat vijftig jaar geleden als een teken van welvaart, nu ligt half Nederland in de zomer bij Zandvoort, aan de Middellandse Zee of ergens in Spanje.
Contrast
Kleur heeft op zichzelf geen betekenis. Ze verkrijgt haar waarde door het contrast en in relatie tot de drager. Erg diep graaft ”Van karmijn, purper en blauw” niet. Maar omdat Herman Pleij de schrijver is, is het natuurlijk altijd het lezen waard. Hij had zijn thematiek verder uit kunnen buiten door het nauwer te betrekken op het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne beschavingsoffensief. Want die beschaving heeft onze kleurkeuze voor eens en altijd bepaald. ’s Levens felheid van de ”dark ages” is voorgoed verleden tijd.