Micha 7:15
„Ik zal haar wonderen doen zien, als in de dagen toen gij uit Egypteland uittoogt.”
Dit is zeker: de Heere zal het volk Israël wonderen doen zien als in de dagen toen zij uit Egypte gingen: „Ik zal haar wonderen doen zien, als in de dagen toen gij uit Egypteland uittrok” (Micha 7:15).
Het is geen wonder dat wij al de omstandigheden van het herstel van de Joden niet kunnen bevatten, aangezien Paulus er zelf over moet uitroepen in het slot van Romeinen 8: „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft de zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven en het zal hem weder vergolden worden? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid.”
Maar omdat het wonderlijk is in onze ogen, zou het daarom niet in de ogen des Heeren wonderlijk zijn? De zaak, hoe wonderlijk ook, blijft niettemin zeker. Het zou de grootste ongerijmdheid zijn om iets dat alle blijken heeft van een goddelijke openbaring, niet te willen geloven, omdat er nog duistere dingen in zijn. God Zelf noemt het immers een verborgenheid.
Het is onze plicht in dit getuigenis eenvoudig te berusten, de vervulling met nederigheid te verwachten en verder de manier en de middelen aan de goddelijke voorzienigheid over te laten.
_Petrus Curtenius,
predikant te Amsterdam
(”De zwaarste plaatsen der brieven van Paulus”, 1766)_