Meditatie: Verborgenheid
„Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn.”
Romeinen 11:25
Deze woorden stellen ons voor ogen: de toekomst van Israël tot op het laatste der dagen, wanneer de Heere Zich over haar en over de heidenen weer zal ontfermen. Ongetwijfeld is dit een moeilijk stuk, daar Paulus het een verborgenheid noemt. Daarom moet ons ook deze verborgenheid niet onbekend zijn, als een zaak van het allergrootst gewicht en van onwaardeerbaar nut voor de kerk. De apostel geeft duidelijk genoeg te kennen dat dit de betrachting van christenen tot op het einde der eeuwen zou moeten blijven.
Dit alles draagt hij nu voor ná de aanspraak „Ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelf).” Hij richt zich tot de gelovigen uit de heidenen, want hij heeft uitdrukkelijk gezegd (vers 13): „Ik spreek tot u, heidenen, voor zoveel ik apostel van de heidenen ben.” Dezen begroet hij, ofschoon hij een Jood is, met de naam „broeders”, in het bijzonder wegens hun gemeenschap met de olijfboom van het Jodendom, waarin zij waren geënt (vers 17 en 24). Hij komt hen dus tegemoet met zijn broederlijke liefde en heeft hen daarmee stilzwijgend willen vermanen dat zij ook hem voor hun broeder hadden te houden.
Een verborgenheid is in het algemeen zo’n belangrijk leerstuk, dat ons alleen door een Goddelijke openbaring bekendgemaakt kan worden.
_Petrus Curtenius,
predikant te Amsterdam
(”De zwaarste plaatsen der brieven van Paulus”, 1766)
Petrus Curtenius werd op 7 december 1716 geboren in Amsterdam. Hij was achtereenvolgens predikant in Durgerdam (1739), Deventer (1741) en Gouda (1746). Vanaf 1754 was hij 35 jaar lang hoogleraar theologie aan het Athenaeum Illustre in Amsterdam. Op 3 augustus 1789 overleed de coccejaanse predikant in Loenen aan de Vecht. Curtenius ligt begraven in de Oude Kerk te Amsterdam._