Kerkelijk Leven

Collecterende kerkjeugd was gruwel voor zeventiende-eeuwer

Open schalen voor milde gaven

Door dr. A. Th. van Deursen
Die hengelroede, die zwaaiende stok met het zwarte zakje aan het eind! Hoe kan men het toch dulden dat twee of drie mannen stelselmatig de godsdienstoefening storen met dat verwenste ding, dat collectezak genoemd wordt? Wie veracht niet die brutale zwaaiende en draaiende hengelstok, die alle stichting en stemming vermoordt?

Dat is wat de doopsgezinde dominee Fopma van De Rijp 85 jaar geleden vond van de collectezak. In zijn gemeente ging het blijkbaar zo toe als ik het mij herinner van de hervormde kerk in mijn geboorteplaats Groningen. Het hele collectewerk was toevertrouwd aan twee mannen, die hun rondgang begonnen na het grote gebed. De preek was dan al een flink eind gevorderd voordat ze hun plaats in de bank weer konden innemen.

Het lijkt een ongelukkige regeling, maar als de dingen na de ervaring van een paar eeuwen zo georganiseerd zijn, moeten daar toch ooit eens goede redenen voor bestaan hebben. Waarom die zak, en waarom zo weinig collectanten?

Goed fatsoen
Op de eerste vraag wist dominee Fopma zelf het antwoord wel, want hij kende de geschiedenis. In de doopsgezinde kerk van De Rijp hadden vroeger bij de deur bussen gehangen waarin de vertrekkende kerkgangers hun gaven konden achterlaten. Velen liepen de bus voorbij, zonder de armen te gedenken. In 1769 werd de collecte met het zakje ingevoerd. Toen kon niemand met goed fatsoen zijn geld in de beurs houden. De opbrengst werd meteen driemaal zo hoog. Zelfs dominee Fopma moest toegeven dat de zak dan toch te verkiezen viel boven de bus. De menselijke zwakheid schreef die methode dwingend voor.

Maar waarom dan zo weinig collectanten? Dat was omdat men in de Nederlandse kerken vanouds een hoge opvatting had van het ambt. Niet iedereen mocht zomaar geld inzamelen tijdens de dienst. Hij moest daartoe de ambtelijke bevoegdheid bezitten. In de gereformeerde kerk van Edam is het in de loop van het jaar 1597 een paar maal gebeurd dat de koster een handje hielp bij het collecteren. Dat nieuwe gebruik heeft geen wortel kunnen schieten. Het regende protesten vanuit de gemeente. Een koster was toch helemaal niet bevoegd om te collecteren? Dat moest hij overlaten aan de diakenen.

Ontheffing
Collecteren voor de armen was een zo wezenlijke diaconale opdracht, dat de ambtsdrager die zelf moest verrichten. Zeventiende-eeuwse kerkenraden gaven niet zo gemakkelijk ontheffing als iemand wettig tot ouderling of diaken gekozen was. Maar Folckert Jacobsz. in Haarlem mocht in 1621 voor de benoeming tot diaken bedanken. Hij had een geldig excuus, want zijn arm was te zwak om de collectezak vast te houden.

Het kon natuurlijk gebeuren dat er geen diakenen beschikbaar waren. Toen de Gereformeerde Kerk nog jong was, aan het einde van de zestiende eeuw, waren nog niet alle gemeenten groot genoeg om verkiezing en aanstelling van ambtsdragers mogelijk te maken. Dan gebeurde het wel dat de dominee na de zegen van de preekstoel af kwam en zelf met het zakje in de hand bij de uitgang ging staan. In de persoon van de predikant waren dan om zo te zeggen alle kerkelijke ambten verenigd. Zo kon ook een ouderling wel eens in de plaats treden van de afwezige of ontbrekende diakenen. Maar de binding van de bevoegdheid tot collecteren aan het ambt werd strikt in acht genomen. Collecterende kerkjeugd zou de zeventiende-eeuwers een gruwel zijn geweest.

Minder gebruikelijk
Bovendien maakte het dan nog verschil met welk doel geld werd ingezameld. De diakenen verzorgden de armen, en voor hen mochten ze dan ook collecteren. Collecten voor de kerk waren in de zeventiende eeuw minder gebruikelijk, omdat de kerkelijke goederen doorgaans genoeg opbrachten. Moest hier of daar echter toch een aanvullende collecte gehouden worden, dan waren het de kerkmeesters die de rondgang door het kerkgebouw maakten, de mannen dus die belast waren met het financieel beheer. Dan wisten de gemeenteleden waar ze aan toe waren en bij wie het geld terechtkwam.

Ouder dan de collectezak is de open schaal, zoals men die thans nog wel aantreft bij de avondmaalsviering. Zulke schalen werden al vóór de Reformatie gebruikt in de Rooms-Katholieke Kerk. Bij de gereformeerden werden schaalcollectes in het algemeen slechts gehouden bij bijzondere gelegenheden, zoals avondmaal en doopsbediening, en vooral bij begrafenissen.

Extra collecte
Jacobus Koelman keurde dit 'paapse gebruik' af, maar het kwam toch ook voor in gemeenten die het nauw wilden nemen met het christelijk leven. De kerkenraad van Utrecht bijvoorbeeld was er in 1657 toe overgegaan, vooral om praktische redenen: de Utrechtse diaconie kwam regelmatig geld te kort. Elke extra collecte was dan welkom en de open schaal stimuleerde tot milde gaven. Je werd per slot van rekening door de mensen gezien. Koelmans bedenkingen zijn dan wel begrijpelijk, al ligt het meer voor de hand de open collecte in plaats van paaps liever farizees te noemen. Met het collectezakje zijn we toch nog niet zo slecht af.

In deze serie belichten wij verschillende voorwerpen uit de eredienst.

Vandaag: de collectezak
Volgende week dinsdag: de zandloper

Vorige afleveringen:
• het orgel
• de preekjas
• de kansel