Kerkelijk Leven

Sommigen menen ligging aan ambtskleding te kunnen aflezen

Van Dale kent de preekjas niet

Door J. Mastenbroek
De spellingscontrole van de computer kent het woord niet eens en selecteert het als een fout. Van Dale, Neêrlands befaamdste woordenboek, weet al evenmin iets over het begrip preekjas te vertellen. We hebben het dus kennelijk over iets wat onbekend lijkt, wat in de ogen van velen niet bestaat.

Maar een deel van bevindelijk gereformeerd Nederland weet terdege wat met een preekjas wordt bedoeld. Men zit zondag aan zondag, en ook wel doordeweeks, onder het gehoor van predikers die een dergelijk ambtsgewaad dragen. Natuurlijk komt men niet voor de preekjas. En als het goed is, ook niet voor de drager van de preekjas, maar voor het Woord. Maar toch… Het kost me moeite om over dit onderwerp afstandelijk te schrijven, want ook ik reken me tot de garde die de voorkeur geeft aan zo'n ook wel „vierkante jas” genoemd kledingstuk boven jacquet of toga. Wat hééft zo'n jas dan eigenlijk, vooropgesteld dát zo'n jas iets heeft?

Ik weet niet of het gevoel zich laat omschrijven. Is het een hang naar het oude, dat naar de Schrift de verdwijning nabij is? Zou het een stukje nostalgie zijn? Dan hoort dat allerminst in de eredienst thuis. Is het wat men wel onder “stijl” verstaat? Dat riekt naar ook niet-kerkelijke plechtigheden. En daar is het jacquet meer op zijn plaats.

Vadermoorder
Wie vorig jaar in het Catharijneconvent in Utrecht de tentoonstelling “Vier eeuwen domineesland” heeft bezocht, weet over het kerkelijk ambtsgewaad mee te praten. Je kon er oog in oog staan met allerlei aangeklede poppen: de een met het oude ambtsgewaad, bestaande uit kuitbroek, steek en bef. Maar ook de pop met om de schouders een heuse preekjas stond te kijk, compleet met witte strik, vadermoorder en zwarte gleufhoed. Variaties op details zijn overigens goed mogelijk; vaak genoeg hoorde ik in mijn jeugd weleerwaarden die in plaats van een witte strik een zwarte stropdas om het witte, opstaande boord hadden geslagen.

Wat hoort dan bij een preekjas? Een strik? Een stropdas? Een gleufhoed of een hoge zijden? Nee. Primair hoort bij een preekjas… een preek. Het Woord dus. Maar nu haast ik me om te stellen dat het andersom niet zo is. Het Woord hoort, gelukkig, niet per definitie bij een preekjas. Het Woord is niet gebonden aan een traditie, aan een mode. Toch… sommigen hangen aan zo'n jas wel degelijk een kwaliteitslabel. Niet wat de stof betreft, maar wel meent men daarin de ligging van de prediker te kunnen herkennen. Zo'n jas ziet men dan helaas als een soort garantie voor een schriftuurlijk-bevindelijke preek.

Residu van Rome
Dat doet me denken aan wat me eens op een maandagavond overkwam. Daags tevoren had een theologiestudent, een goede vriend van mij, voor het eerst in het openbaar „een stichtelijk woord gesproken” in een gemeente waartoe een van mijn kennissen behoorde. Ik kreeg die kennis aan de telefoon en vroeg hem uit meeleven hoe het die zondag was gegaan. Hoe de preek was. Hij vertelde een stichtelijke zondag te hebben gehad, want –en nu komt het, ik citeer deze man woordelijk– „die prediker had tenminste nog een preekjas gedragen en niet zo'n modieuze billentikker”. Met dat laatste werd denigrerend een jacquet bedoeld.

Wordt dát aspect aan een preekjas verbonden? Dan is te vrezen dat de ziel van iemand die dat zegt in de meest letterlijke betekenis van het woord „aan het stof kleeft”. Verdrietig, als men zo'n jas vereenzelvigt met een „goede” preek. Als men daarin een soort waarborg meent te moeten ontdekken. Wie ver over de landsgrenzen, bijvoorbeeld in Oost-Europa, wel eens een kerkdienst heeft bijgewoond, zal veelal vergeefs een ambtsgewaad gezocht hebben. En in aan ons gereformeerd belijden verwante groepen in Engeland is men wars van een ambtsgewaad, als residu van Romes eredienst. Elders denkt men in de lijn van Zwingli, die bevreesd was met ambtsgewaden terug te keren tot de oudtestamentische bedeling.

Herkenbaarheid
Houd ik nu een pleidooi voor alternatieve kanselkleding? Allerminst. In onze traditie past op de preekstoel en in de ouderlingen- en diakenbanken ambtskleding. Niet als louter vorm, en zeker niet als wezen. Als teken van waardigheid dan? Ook niet. Dat zou haaks staan op de voor de ambten zo noodzakelijke “onwaardigheid”. Waarom dan toch een ambtsgewaad? Vanwege de herkenbaarheid en uit stemmigheid.

In dit verband denk ik aan wijlen ds. G. van Reenen (1864-1935). Tijdens zijn verblijf te Leiden werd hij eens zwaar bestreden ten opzichte van zijn roeping tot het ambt. Hij kon het in huis niet meer uithouden en liep vertwijfeld over straat. Maar daar werd hij ongedacht in zijn ambt bevestigd, toen twee mensen hem op straat volgden. Een derde man ging naast die twee mensen lopen en vroeg zo hard dat ds. Van Reenen het kon horen: „Wat is dat voor een man die daar voor jullie uitgaat?” Het antwoord luidde: „Dat is een dienstknecht van Jezus Christus”. Of dit spottend werd gezegd, verhaalt de geschiedenis niet. Maar het staat vast dat dit niet zou zijn gezegd als deze predikant daar in een „veelvervige rok” zou hebben gelopen en als predikant niet herkenbaar zou zijn geweest.

De kleding hoort bij ambtelijke arbeid stemmig, eenvoudig en zeker niet aanstootgevend te zijn. In de veelgehoorde uitdrukking dat men een christen herkent aan gelaat, gewaad en gepraat is echter geen sprake van een ambtsgewaad.

Profetenmantel
Het ambtsgewaad heeft velen lang beziggehouden. In de tijd van de Nadere Reformatie, toen men aan de kleding van de predikanten kon zien tot welke kerkelijke groepering men behoorde; in de tijd van de Afscheiding, toen ds. Brummelkamp opriep om met het oude gewaad, dus kuitbroek, bef en steek, te doen wat Hizkia deed met de koperen slang in 2 Koningen 18:4; in later jaren, toen er togakwesties en zelfs een antitogabeweging ontstonden… We kunnen niet volhouden dat de ambtelijke kleding niets om 't lijf heeft!

En dan is er ook nog de overeenkomst met de kleding van orthodoxe joden. In de Verenigde Staten ontmoette ik enkele jaren geleden een predikant die zijn preekjas liet maken bij een joodse kleermaker in Brooklyn, de New Yorkse jodenwijk. Het patroon was niet afwijkend van de jassen die de man dagelijks onder handen had.

Op nog één aspect wil ik wijzen. Christus, over Wiens klederen het lot werd geworpen, heeft nooit ambtskleding gedragen, maar Hij wandelt nog steeds in het gewaad van Zijn Woord in het midden van Zijn gemeente. In dat Woord is sprake van een gewaad des lofs voor een benauwde geest, is ook sprake van een grote schare, bekleed zijnde met lange witte klederen. Daar is het aardse ambtsgewaad voor eeuwig afgelegd. Want ook Elia kon met zijn profetenmantel niet de hemel binnen.

In deze serie belichten wij verschillende voorwerpen uit de eredienst.

Vandaag: de preekjas
Volgende week dinsdag: de kansel

Vorige aflevering:
het orgel