Kerkelijk Leven

Zie ook:
De toekomst van het theologisch onderwijs in Nederland

Vorige afleveringen:
Theologische faculteit Leiden
Theologische faculteit Utrecht

Groninger theoloog Bremmer optimistisch over toekomst faculteit

„Snoeien om beter te bloeien”

Door K. van der Zwaag
GRONINGEN – Zolang er geen druk op de ketel is, blijft de samenwerking tussen theologieopleidingen in Nederland op een laag pitje. Maar als het moet, wordt men creatief en dan blijkt dat er ook meer kan. Dat vindt prof. dr. J. N. Bremmer, decaan van de theologische faculteit in Groningen. „Een boom kun je doodsnoeien, maar je kunt ook de takken eraf snoeien opdat de boom beter zal bloeien”.

Minister Ritzen heeft wat hij noemt een „firm commitment” aan de faculteiten gevraagd tot meer samenwerking en onderlinge afstemming en dat is op zich niet onredelijk, zegt de decaan. „Het is ook een goed idee om prof. R. van den Broek tot informateur te benoemen. De bedoeling van de hele operatie is dat theologisch Nederland er beter van wordt. Daar zijn we allen bij gebaat. Het is voor de faculteiten ook een goede kans om vernieuwingen door te voeren. Maar Ritzen kan niet voor 15 maart een uitgewerkt plan verwachten. Daarvoor zijn er te veel factoren in het spel, niet alleen de faculteiten, maar ook de universiteiten en de kerken”.

Overleg met Kampen
Wat Groningen betreft, zou de faculteit graag momenteel de mogelijkheden verkennen tot samenwerking met de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Kampen. „Daar gaat onze voorkeur naar uit. Je hoort wel eens zeggen dat Kampen naar de VU moet, maar de huidige tendens is steeds meer naar regionalisering. Dat betekent dat Kampen een deel van de studenten rekruteert in het noorden. Wil men theologische opleidingen sluiten die een regionale functie hebben, dan zal zich dat automatisch vertalen in minder studenten. We zijn al een aantal jaren in gesprek met Kampen, maar zolang er geen druk is om verder te gaan, maken we geen grote vorderingen”.

Zeer oecumenisch
Prof. Bremmer typeert de theologische faculteit in Groningen als „zeer oecumenisch”, van hervormd-gereformeerd tot rooms-katholiek en zelfs agnost, „van confessioneel tot meer vrijzinnig, maar niet die harde vrijzinnigheid van Leiden. We hebben vanouds wel belangstelling voor afwijkende opvattingen. De Groninger hoogleraar Lindeboom schreef een boek over de stiefkinderen van het christendom. Als enige faculteit in Nederland kent Groningen een bijzonder hoogleraar in het unitarisme (de stroming die de Drie-eenheid ontkent, vdZ). Groningen heeft verder altijd een klimaat gehad van goede samenwerking tussen kerk en staat”.

Is het niet beter om óf Groningen óf Kampen op te heffen? Prof. Bremmer zoekt liever andere woorden, zoekt liever samen naar iets nieuws. „De traditie van Groningen en de Kampense traditie van de Afscheiding van 1834 zouden elkaar kunnen verrijken. Kampen kent de “simplex ordo”-structuur (de opleiding staat onder verantwoordelijkheid van de kerken) en alle hoogleraren zijn gereformeerd. Bij de studenten ligt dat allang anders. De vroegere tegenstellingen zijn verdwenen. Wel zou het beter zijn dat de nieuwe opleiding op termijn op één locatie zou komen”.

Prof. Bremmer denkt voorzichtig aan Groningen, omdat een theologische faculteit het beste kan functioneren in het geheel van een universiteit. „Theologie moet zich manifesteren binnen de samenleving. Je leidt ook mensen op die op een gelijk niveau om kunnen gaan met de intellectuele elite in Nederland. Daar is de universiteit de typische plaats voor. Maar het bepalen van de locatie is punt van onderhandeling; niet een uitgangspunt, maar een gevolg van onderhandelingen. Het is ook niet erg belangrijk wat de nieuwe locatie wordt als er maar iets moois voor in de plaats komt”.

Constant
De instroom van studenten is in Groningen „voldoende constant”, zegt prof. Bremmer, al is de tendens dat studenten zich tegenwoordig steeds later laten inschrijven. Prof. Bremmer verwacht dat landelijk het aantal studenten de komende jaren zal teruglopen gezien het afnemend aantal kerkleden.

Of de soep van Ritzen niet minder heet wordt gegeten als zij wordt opgediend? Prof. Bremmer denkt dat Ritzen wel degelijk macht heeft om faculteiten te dwingen tot verdergaande samenwerking. „Niet in de zin dat hij faculteiten kan opheffen, maar hij kan wel de toelage inkorten. Wanneer de bekostiging van de kerkelijke opleiding in de knel komt, raakt ook de staatsopleiding in de problemen. Voor de staatsopleiding komt het geld weliswaar in de vorm van een lumpsum bij de universiteiten, maar colleges van bestuur zullen toch steeds meer beseffen dat er maatregelen genomen moeten worden als het aantal studenten minder wordt.

Gelukkig hebben bestuurscolleges van universiteiten meer besef van de culturele functie van een universiteit dan bij het ministerie van onderwijs het geval is. Wij willen hier in Groningen een volwaardige universiteit zijn waar je alles kunt studeren. Je ziet helaas steeds meer een druk vanuit het bedrijfsleven op de universiteiten om researchafdelingen daar onder te brengen en de universiteiten ten dienste te stellen aan economie en bedrijfsleven. Dat is een kwalijke zaak. De politiek verwaarloost veelal de universiteiten omdat men daar de kiezers niet ziet”.

Prof. Bremmer ziet de toekomst evenwel niet somber tegemoet. De Groninger faculteit kwam tenslotte bij de laatste beoordeling van het wetenschappelijk onderzoek als een van de beste uit de bus. Hij vindt de verwondering van de visitatiecommissie dat er in de laatste jaren niet meer samenwerking is gekomen tussen de protestantse faculteiten begrijpelijk. „Er zijn gevestigde belangen. Als je moet, en er zijn mogelijkheden, dan blijkt echter dat er ook meer kan. Dan wordt de mens creatief. Je kunt een boom doodsnoeien, maar ook de takken eraf snoeien zodat de boom beter gaat bloeien. Dat vereist beleid, voorzichtigheid en in ieder geval geen overhaaste stappen”.

Dit is de derde aflevering van een vijfdelige serie over theologische faculteiten. Maandag een gesprek met prof. dr. J. W. van Henten, vice-decaan aan de Universiteit van Amsterdam.