Kerkelijk Leven

Apostolische Geloofsbelijdenis
of de twaalf artikelen van het algemeen ongetwijfeld christelijk geloof

1. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
2. En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onzen Heere;
3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria;
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle;
5. ten derde dage wederom opgestaan van de doden;
6. opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des almachtigen Vaders;
7. vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
8. Ik geloof in den Heiligen Geest.
9. Ik geloof een heilige, algemene Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen;
10. vergeving der zonden;
11. wederopstanding des vleses;
12. en een eeuwig leven.

Ds. Oosten: God gaf alles wat Hij kon geven

Een plaatsbekledende Borg

Door J. M. D. de Heer
„Wie de borgtocht van de Middelaar uit het oog verliest, zal Zijn lijden, sterven en begrafenis niet recht verstaan. Christus' lijden was geen lot, maar maakte deel uit van de weg, die Hij wist en die Hij wilde gaan. Hij wilde plaatsbekledend buigen onder Gods vervloeking van de zonde”. Ds. L. H. Oosten, hervormd predikant te Sint Anthoniepolder, vat Christus' lijden en sterven zo samen: „God gaf alles wat Hij kon geven om de zonden te kunnen vergeven”.

„„Die geleden heeft onder Pontius Pilatus”. Het woord geleden heeft een diepe inhoud, die zich uitstrekt tot in het vorige artikel van de apostolische geloofsbelijdenis. Het lijden van de Heere Jezus begint immers bij Zijn nederige geboorte. Het zet zich voort in de vlucht naar Egypte, in de afwijzende reacties op Zijn prediking, in de aanvankelijke spot van de Samaritaanse vrouw en de beschuldiging van de Farizeeën dat Hij de duivelen uitwierp door Beëlzebul, de overste der duivelen.

Van de wieg tot het graf heeft Christus geleden. Door de zonde ligt ons hele leven onder de vloek. Christus moest Zijn volk in alles gelijk worden. Daarom droeg Hij gedurende Zijn gehele leven de toorn Gods tegen de zonde, hoewel de Vader Hem ook herhaaldelijk blijken van ondersteuning gaf. Vooral in het kruislijden van Christus blijkt de verberging Gods.

Christus gaf tijdens Zijn leven ook tekenen van Zijn Goddelijke heerlijkheid. Hij genas zieken, wierp duivelen uit en stilde de storm. Maar als Hij Zichzelf openbaarde als de Zoon van God, werd Hij niet aanvaard. De joden zochten Hem te doden, Zijn discipelen begrepen Hem niet. Dat alles verzwaarde Christus' lijden.

Christus kwam op deze wereld om een dienstknechtgestalte aan te nemen, lezen we in de brief aan de Filippensen. Heel duidelijk komt dit openbaar in de voetwassing. Hij, Die boven alles stond, wilde onder Zijn jongeren buigen. Christus' ontlediging bereikt haar hoogtepunt in het lijden en sterven. Hij, Die als God boven de wet stond, wilde buigen onder de eis en de vloek van de wet”.

Emoties
„Via de familie van mijn moeders kant weet ik hoe de rooms-katholieke traditie met het lijden van de Heere Jezus omgaat. Door allerlei kruisbeelden wordt het lijden aanschouwelijk gemaakt, zodanig dat het gevoelens en emoties oproept. Zou het zo ver gekomen zijn omdat het gewicht van de zonde uit het oog is verloren? Wie de ellende waarin de mens zich stortte niet recht verstaat, wie deze ellende niet als schuld maar als lot ziet, zal het lijden van Jezus ook als lot zien.

Een moderne gedachte is dat Jezus leed wat wij leden. Jezus zou door Zijn lijden solidair geweest zijn met het leed op de wereld. Nu lezen we in Jesaja 63 vers 9 dat Christus „in al hun benauwdheden benauwd was”. Christus werd Zijn broederen in alles gelijk. In de moderne benadering zit dus wel iets van de waarheid, maar men vergeet dat de Heere Jezus als Borg plaatsbekledend Gods toorn tegen de zonde droeg en daarmee voldeed aan het heilig recht van Zijn Vader”.

Den Heyer
„Het plaatsvervangende lijden van Christus heeft niets te maken met een God Die bloed wil zien, zoals je in de discussie rond prof. Den Heyer soms hoort. De kruisdood is een genade Gods, waarin door de dood de schuld wordt uitgedelgd. Het element van Gods recht moeten we niet vergeten, maar evenmin Zijn barmhartigheid. In de kruisdood van de Middelaar openbaart Zich niet een wrekende, maar een barmhartige God, Die Zelf genoegdoening gaf voor de zonden.

Van alle kanten hoor je kritiek op Anselmus, die te veel over Christus' dood als een juridische daad zou spreken. Maar wordt Anselmus wel recht gedaan? In termen van het oud-Germaanse recht zocht hij het geheim van de verzoening onder woorden te brengen. Maar van zijn hand verscheen ook een ziekentroost, waarin hij heel praktisch over de toepassing van de verzoeningsleer schrijft. De kern van de verzoening ligt volgens Anselmus in het „zich overgeven en sterken in de verdienste van Christus”. Het plaatsvervangende offer van Christus staat voor hem niet in het teken van Gods wraak maar van Christus' liefde.

Het geloof in de zoendood van Christus moet leiden tot een christelijke ethiek. Dit verband is de laatste tijd ten hoogste ontkend. Maar het afsterven van de zonde en het opstaan in een nieuw leven hoort onlosmakelijk bij de vergeving van zonden”.

Mysterie
„We belijden dat Christus God en mens was. In dit licht zal het een mysterie blijven dat de Middelaar leed naar Zijn menselijke natuur maar dat Zijn Godheid niet kon lijden. De eenheid van de menselijke en de Goddelijke natuur mogen we niet loslaten. Omdat de Middelaar ook God was, kreeg Zijn verdienste een Goddelijke waardij.

Aan het woord „geleden” voegen de Twaalf Artikelen toe: „onder Pontius Pilatus”. Christus liet Zich veroordelen door de joodse raad en de Romeinse overheid, door het religieuze en het wereldlijke recht. Hiermee krijgt het lijden van de Heere Jezus een plaats in de wereldgeschiedenis, het wordt een feit in de Romeinse historie. Gezien de tijd waarin het christendom verkeerde, is deze historische verankering belangrijk. Zij stelt de mensheid schuldig aan de dood van Christus en maakt Zijn borgtocht tot een realiteit. De heidense godsdiensten kenden de mythe van de stervende godheid. Van een geheel andere orde is het lijden van Christus. De historiciteit van Christus' lijden, sterven en opstanding is daarom wel degelijk belangrijk, ook al wordt dit vaak ontkend.

Wie de evangeliën leest, kan een gevoel krijgen alsof Pilatus uit sympathie er alles aan deed om Jezus los te laten. Toch klopt dit niet met de persoon van Pilatus, die de geschiedenis inging als een wrede stadhouder en een hardvochtig mens. Wel blijkt zo dat Jezus volkomen onschuldig is veroordeeld. Het Romeinse recht was streng, maar rechtvaardig. Daarom kon Pilatus eigenlijk niet anders dan Jezus loslaten. Maar hij was bang voor opstand onder het joodse volk. Wat kon hem dan uiteindelijk een mensenleven schelen? Zo werd de veroordeling een aanklacht tegen de stadhouder”.

Schuldbelijdenis
„Wie zijn eigen zonden leert verstaan en inleven, zal niet bij de persoon van Pilatus blijven staan. „'t En zijn de joden niet, Heer Jezu, die U kruisten”, dichtte Revius. „Ik deed door mijne zonden Hem al die jamm'ren aan”, zong Jan Scharp. Dat wordt een belijdenis voor hen die inleven: Om mijn zonden moest Christus de dood ingaan. Om mijn vervloeking te dragen hing Jezus als een uitgestotene tussen hemel en aarde, door de aarde verworpen, door de hemel niet ontvangen. Zijn Vader verborg de blijken van Zijn Vaderschap en deed Christus ten volle Zijn richterlijke toorn ervaren.

Christus droeg de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht, belijdt de kerk met de Heidelbergse Catechismus. Dit laat geen ruimte voor een algemene verzoeningsleer. Het gaat over de volle toorn Gods die tegen de zonde van de mensheid ontbrandde. Dat is wat anders dan dat Christus Gods toorn droeg voor het ganse menselijke geslacht. Ursinus zegt het zo: Christus stierf voor allen en niet voor allen. „Voor allen” ziet op de algenoegzaamheid van Christus' offer. Die is zo groot, dat de hele wereld zalig kan worden. „Niet voor allen” ziet op de toepassing van Christus' offer. Die geldt alleen de Zijnen”.

Glans van verhoging
„De begrafenis van Christus verzegelde Zijn sterven. Het graf predikt dood en vloek. Die vloek heeft de Middelaar door Zijn begrafenis weggenomen. Zo ligt op de begrafenis van Christus al de glans van Zijn verhoging. Aan Gods gerechtigheid is voldaan, God is ten volle bevredigd. Daarom wilde God niet dat het graf van Christus bij de goddelozen zou worden gesteld. Hij zou, volgens de profetie van Jesaja, bij de rijke in Zijn dood zijn.

Wat moet het voor Jozef van Arimathea geweest zijn als hij door zijn hof liep. In verwondering zal hij hebben gedacht: „Het was mijn graf, waarin Christus voor mij lag”. Zo krijgt de begrafenis van Christus een eigen heilsbetekenis. Bij een begrafenis zeg ik wel eens: Hier is een graf waarin iemand wordt neergelaten. Maar Gods Woord spreekt van een graf waar Iemand werd uitgelaten.

De begrafenis van Christus houdt voor mij een pertinente afwijzing van crematie in. Met afschuw spreekt de Schrift over lijkverbranding, met eerbied over de begrafenis. Denk maar aan de aartsvaders. Crematie is een heidense plechtigheid, waaraan ik op geen enkele manier medewerking kan verlenen. Je hoort soms het argument: „Maar je kunt in het crematorium toch nog Gods Woord laten horen”. Ik denk dat van een gemotiveerd weigeren een genoegzaam christelijk getuigenis uitgaat. Dan zou ik liever een dag voor de crematie een plechtigheid aan huis houden”.

Verwarring
„Over de nederdaling ter hel bestond in de Vroege Kerk aanvankelijk verwarring. Een deel van de kerk geloofde dat Christus na Zijn sterven daadwerkelijk in de hel heeft geleden. Luther geloofde dat de Middelaar in de hel Zijn overwinning predikte. In dit vraagstuk spreek ik graag de catechismus na. En Witsius zegt: „Het gaat niet om wat men er ooit onder heeft verstaan, maar om wat men er onder moet verstaan”. De nederdaling ter hel ziet op de volle last van Gods toorn die over Christus werd uitgestort.

Wie iets wil lezen over de vruchten die Christus' trappen van vernedering voor Zijn kinderen afwerpen, kan uitnemend terecht bij kanttekening acht tot elf bij Romeinen 6. De kanttekenaren spreken over drie trappen van de wedergeboorte waarheen de doop wijst. We moeten dan in ons achterhoofd houden dat de Twaalf Artikelen oorspronkelijk een doopbelijdenis waren. De gemeenschap aan Christus' dood ziet volgens de kanttekeningen op de vergeving van zonden en het wegnemen van de heersende kracht van de zonde. Als vrucht van Christus' begrafenis noemt de kanttekening de „toeneming en volharding in de doding der zonde”, terwijl de opstanding ziet op het wandelen in nieuwheid des levens. Ziedaar de band tussen verzoening en ethiek”

Troost
„Christus' vernedering strekte zich uit over Zijn hele leven. Dat biedt voor Gods kinderen troost in hun hele leven. In zonde ben ik ontvangen, tot de dood zal ik zondigen. Zie ik op mijn leven, dan moet ik mij schamen. Omdat ik zo ben, moest Hij lijden. Maar als ik op Christus zie, ontvang ik de troost uit Zijn lijden en sterven. Het doet de zonde afsterven, het spoort aan tot een nauwgezette levenswandel en het doet met Paulus verlangen om na het sterven de zonde volkomen te boven te komen”.