Geen genderplan? Dan ook geen EU-subsidie
Universiteiten en hogescholen die geen gendergelijkheidsplan hebben, komen vanaf 2022 niet in aanmerking voor financiering uit het EU-programma Horizon Europe.
Dat heeft minister Van Engelshoven (OCW) de Tweede Kamer eind vorige week laten weten. Ook stuurde zij een ”Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan”, geschreven door een adviescommissie van haar ministerie.
De eis om zo’n plan op te stellen geldt voor overheidsinstanties, onderzoeksinstellingen en het hoger onderwijs. Van Engelshoven wijst erop dat ten tijde van het programma Horizon 2020 (2014-2020) Nederlandse partijen ruim 5 miljard euro aan financiering ontvingen. „Behoud van toegang tot deze financiering is cruciaal voor de Nederlandse wetenschap.” Weliswaar ging een deel naar onder meer bedrijven, maar universiteiten en universitaire medische centra waren de grootste ontvanger; zij kregen ruim de helft van het bedrag, schreef staatssecretaris Keijzer (EZK) recent aan de Kamer.
In de handreiking, opgesteld op verzoek van Van Engelshoven, staat dat het straks verplicht is om geld uit te trekken voor functies of teams die zich bezighouden met gendergelijkheid. Te denken valt dan aan een ”diversiteitsofficier” op een hogeschool of universiteit. Ook moeten gegevens over de geslacht of gender van leidinggevenden worden bijgehouden. Verder moet het gelijkheidsplan „een formeel, openbaar document” zijn.
In het stuk staat ook dat een intersectionele aanpak noodzakelijk is voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan. „Concreet betekent dit dat maatregelen die ontwikkeld en geïmplementeerd worden met het doel gendergelijkheid te bevorderen niet uitsluitend gericht moeten zijn op witte, heteroseksuele, cisvrouwen (vrouwen die zich vrouw voelen, red.) zonder beperking, uit de sociale middenklasse die een permanente positie hebben.”
Toiletten
Op de lijst met aandachtspunten staan zaken die vanuit de Europese Commissie verplicht dan wel aanbevolen zijn. Zo raadt de Commissie aan „diversiteitsdimensies”, zoals gender, onderdeel van het onderwijs te maken en „micro-agressies” te voorkomen. Andere aandachtspunten zijn echter niet als verplicht of aanbevolen aangemerkt. Het lijkt er dan ook op dat die uit de koker van de adviescommissie zélf komen. Een van deze punten is het „controleren van de fysieke omgeving”, waarbij het onder andere gaat om namen van gebouwen en de aanwezigheid van genderneutrale toiletten. Een ander punt betreft het creëren van posities speciaal voor vrouwen.
Van Engelshoven stelt dat instellingen zelf keuzes kunnen maken „die bij hun situatie en context passen”, om te komen tot een „ambiteus” gendergelijkheidsplan.