Cultuur & boeken

Liesbeth Labeur verwerkt flarden van de tale Kanaäns

Hoe ontwikkelt een supercreatief meisje zich binnen de kaders van de reformatorische zuil? En wat doet die omgeving met haar, als ze opgroeit? Wie dat weten wil, moet ”Een lamp voor mijn voet” lezen. Vrolijk word je daar niet van, maar indringend en tot nadenken stemmend is het wél.

30 June 2017 11:02Gewijzigd op 16 November 2020 10:56Leestijd 7 minuten

Het nieuwe boek van Liesbeth Labeur begint niet sterk. „In 2017 is het vijfhonderd jaar geleden dat de Reformatie uitbrak, een 16e-eeuwse beweging van waaruit het protestantisme is ontstaan. Reformatie komt van het Latijnse woord ”reformatio”, dat verbetering betekent.” Als lezer voel je meteen aarzeling. Een Reformatie die net als een oorlog zou uitbreken? En het woord ”reformatio” dat verbetering zou betekenen?

Dat wordt niet beter als je een alinea verder leest dat de Staten-Generaal „het derde en laatste Formulier van Enigheid” schreven en dat de Nadere Reformatie geen stroming was, maar een tijdperk –„alles na 1620”– en dat dat de tijd was „waarin de Tale Kanaäns ontstond.” Daarna volgt de psalmberijming van 1773, en dat gaat dan naadloos over in „de reformatorische beweging in Nederland” met SGP, RD en de bevindelijke kerken met hun eigen subcultuur. „Het postmodernisme, de vragende tijd die na het modernisme volgde, werd door krant en kerk bestreden. Anno 2017 bestaat de 16e-eeuwse beweging daarom nog steeds.”

Na de eerste drie bladzijden van ”Een lamp voor mijn voet” weet je één ding zeker: Liesbeth Labeur moet nooit historische beschouwingen gaan schrijven. Als je met de historische blik gaat lezen, kun je alleen denken: dit is geen recht doen aan de denk- en leefwereld van de mensen van vroeger eeuwen, dit is een persoonlijk en hedendaags idee van ”Reformatie” en ”reformatorisch” projecteren op het verleden, zonder goed te kijken hoe het toen precies zat.

Slagschaduw

Maar gelukkig schrijft Labeur geen geschiedenis, maar een roman. Na de eerste bladzijden begint ze daar echt aan, en dan gaat het meteen beter. „Moes had in haar bijna-val het Laura Ashley-behang gescheurd. Met een hand op haar buik en de andere hand aan de trapleuning probeerde ze te gaan zitten. De bevende benen onder haar zondagse jurk hielden het nauwelijks op het smalle zoldertrapje.” Het is bijna zo ver dat Neeltje, de hoofdpersoon van het verhaal, haar intrede doet in de wereld.

Neeltje is zomaar een meisje uit een groot Zeeuws gezin, een meisje dat op zondag naar de kerk gaat, dat geraakt wordt door het orgelspel van haar moeder en door de prachtige oude taal van Statenvertaling en psalmberijming van 1773. Ze leeft in een bijna magische wereld, een droomland tussen werkelijkheid en fantasie, omringd door de woorden van de tale Kanaäns die in haar hoofd voortdurend in beelden veranderen. Die woorden, die beelden vormen haar beschutting tegen de buitenwereld.

Dat is ook nodig, want in de werkelijkheid gebeuren er dingen die ze niet eens benoemen kan. Al wordt het ingetogen en in weinig woorden omschreven –de schrijfster wijdt er amper een bladzij aan– alles wordt toch gedomineerd door dat ene feit: dat Neeltje door haar vader wordt misbruikt. Dat ligt als een slagschaduw over het verhaal. Ook als ze na haar middelbare school het eiland verlaat en de wereld intrekt om een kunstopleiding te gaan volgen, of als ze een vriend krijgt, of als haar vader sterft.

Dat overlijden vormt voor Neeltje een omslagpunt. Bij de begrafenis spreekt de dominee „plechtige zinnen uit over Jakob die in de Hope des Eeuwigen Levens was gestorven, en troostende taal tot de gemeente, uit wier midden Jakob was weggerukt.” Dat alleen al is schokkend voor wie beseft wat Jakob op zijn geweten heeft. Als hij nu in de hemel is, wat zal Neeltje daar dan nog zoeken? Op het graf wordt het Onze Vader gebeden, en Neeltje bidt in haar eigen woorden mee: „Onze Vaders die in de hemelen zijn.” Daarna verlaat ze „zonder Vaders de begraafplaats.” Dat zegt alles.

Bezield verband

Het geloof van haar kindertijd kan Neeltje zodoende niet vasthouden. God verdwijnt uit haar ”binnenkamer” en ze kan Hem niet terugvinden. De woorden van de tale Kanaäns hangen in flarden om haar heen, maar ze staan niet meer in een bezield verband. Het systeem is gebroken.

Dat doet even denken aan ”Dorsvloer vol confetti” van Franca Treur, maar toch gaat het hier om een andersoortig boek. Minder lichtvoetig, dieper, ernstiger, treuriger ook. Voor de hoofdpersoon van ”Een lamp voor mijn voet” zijn geloof en traditie meer verinnerlijkt geweest, en dus kost het haar meer pijn om te beseffen dat ze er niet meer bij hoort en niet meer kan geloven wat ze altijd geloofd heeft. De woorden en beelden laten haar niet los.

Beeldverwarring

Het meest indrukwekkend aan dit boek zijn de tekeningen. Door die beelden wordt de tekst (die eigenlijk vaak maar gewoontjes is) opgetild, daardoor krijgt het verhaal diepte en zeggingskracht. Dat is ook verklaarbaar, want Liesbeth Labeur –zelf afkomstig uit de gereformeerde gezindte– is in de eerste plaats kunstenares, daarna pas schrijfster.

Ze trok in het verleden de aandacht met de installaties ”De brede en de smalle weg” en ”Nachthutje in de komkommerhof”, met de glossy ”Calvijn!” en de graphic novel ”Op weg naar Zoar” – die nu trouwens enigszins gewijzigd heruitgegeven wordt onder de titel ”Op weg en reis”. Belangrijkste verschil: ook de hoofdpersoon van ”Op weg en reis” heet nu Neeltje, wat op een verband wijst met dit nieuwe boek.

In al dat werk speelt Labeur met „piëtistisch woordgebruik” en „een Babylonische beeldverwarring.” Daarmee zijn ook de tekeningen in ”Een lamp voor mijn voet” treffend getypeerd. Ze zijn soms grappig, maar vaker aangrijpend, deprimerend of confronterend. De beelden doen soms denken aan Bunyans ”Christenreis”, en ze zijn regelmatig gevuld met flarden van Bijbelteksten en bevindelijke uitdrukkingen.

Dat laatste kan op reformatorische lezers (die zelf andere emoties bij de tale Kanaäns hebben) nogal vervreemdend of zelfs oneerbiedig overkomen. Alleen al het feit dat de hoofdstukken titels dragen als ”In zonden ontvangen en geboren” of ”Zijn er nog binnenkamers?” of ”Gevallen in een jammerstaat” kan negatief of afstotend werken. Tegelijk geldt: dit is natuurlijk juist de wereld die het meisje Neeltje om zich heen optrekt, een wonderlijk land met dansende letters en zwart-witte lijnen en patronen en rondwaaiende hoedjes en een witte vogel achter een harmonium. Het lijkt op ”Alice in Wonderland” –de schrijfster verwijst ernaar aan het eind van het boek– maar dan toch duisterder en minder sprookjesachtig.

Zwarte bladzijden

Lezers die systematisch en logisch denken, moeten misschien niet te snel aan dit boek vol verwarrende beelden en associaties beginnen. Maar lezers die geen last hebben van dingen die niet helemaal kloppen, kunnen wellicht in de tekeningen de diepste lagen van het verhaal ontwaren. Het gevoel dat achterblijft laat zich nauwelijks in woorden vatten. Maar vrolijk is het niet. Verlies, verdriet, dreigende zwarte wolken, stormvlagen, symbolische zwarte mensen zonder hoofd of zonder gezicht – er is niemand die de wereld inkijkt en de anderen ziet. Beklemmend vaak, soms ook chaotisch, en zonder veel houvast.

Dit is een wereld die niet lichter wordt als het geloof wat begrijpelijker wordt gebracht, als de muziek in de kerk wat vlotter wordt of als de kerkmensen wat meer betrokkenheid tonen. Het probleem zit ergens anders: in de woorden die geen vaste grond meer bieden, in de last die het meisje op haar schouders draagt, in het beschadigde beeld van de Vader, in de afwezigheid van de verbinding met God.

Aan betrokken mensen ontbreekt het Neeltje niet – daarom brengt de dood van haar zus aan het eind van het verhaal haar ook zo aan het wankelen. De traditionele vorm waarin het bevindelijke geloof gestalte krijgt, is voor haar evenmin een probleem. Die oude woorden raken haar juist. Het gaat bij haar helemaal niet om begrijpelijkheid. Het gaat misschien wél om begrip – en dat is iets wat mensen elkaar onderling kunnen proberen te geven. Maar het echte licht kan in Neeltjes donkere wereld toch alleen van boven doorbreken.

Het verhaal eindigt nu met twee zwarte bladzijden. Daarna kun je als lezer alleen maar hopen: wie weet gaat het verder, ooit, buiten de bladzijden van dit boek, en wordt het daarbuiten dan weer licht.

Boekgegevens

”Een lamp voor mijn voet”, Liesbeth Labeur; uitg. Cossee, Amsterdam/Mozaïek, Utrecht, 2017; ISBN 978 90 239 9697 2; 184 blz.; € 19,99.