Economie

De kunst was om twaalf bollenmanden per dag te vlechten

Als Gert Aangeenbrug (55) vroeger vergrijsd rotan gebruikte voor een bloembollenmand, kreeg hij op zijn kop van zijn vader. Vergrijsd rotan was rommel, het slappere spul, en een mand voor 35 kilo bloembollen moest stevig zijn. Nu staat er een grijzig rotan mandje op tafel in het kantoor van Aangeenbrug. Het mag. Het is in.

25 July 2016 11:30Gewijzigd op 16 November 2020 05:18
Wim (82), Gert (55) en Jan Willem (31) Aangeenbrug van Aangeenbrug’s mandenmakerij en rotanmeubelfabriek.  beeld Sjaak Verboom
Wim (82), Gert (55) en Jan Willem (31) Aangeenbrug van Aangeenbrug’s mandenmakerij en rotanmeubelfabriek. beeld Sjaak Verboom

Hamer en spijkers werden ingewisseld voor een spijker­machine. De bodemklem deed z’n intrede en zorgde ervoor dat de mandenmaker minder lang met z’n voeten op het riet hoefde te staan, aan het begin van een vlechtwerk. Maar de basis van het handwerk bleef hetzelfde, vertelt Gert Aangeenbrug van Aangeenbrug’s Mandenmakerij en Rotan Meubelfabriek in Lisse.

Beneden, in de werkplaats, is zijn zoon Jan Willem (31) bezig met die basis: hij vlecht een stoel van rotan. Gewoon met de vingers, waar een mandenmaker dus aardig wat eelt op krijgt. Een collega repareert een stoelpoot. Zeker ’s winters zijn ze in de werkplaats druk met restaureren: dan arriveren hier hele ladingen rieten stoelen vanaf de terrassen voor opslag en reparatie.

De horeca is een van de doelgroepen van de familie Aangeenbrug. Verder levert Aangeenbrug broodmanden aan supermarkten en meubels aan interieurzaken. En het bedrijf maakt schilden voor de mobiele eenheid (ME) van de politie. Zes jaar geleden verving de ME die rieten schilden door kunststof exemplaren, maar daar kwamen de beleidsmakers op terug: rotan beviel beter.

Toen overgrootopa Cornelis Aangeenbrug het bedrijf oprichtte, in 1890, maakte hij manden voor bollenkwekers en vissers. Hij vlocht en vlocht. Dat deed hij al vanaf 1863, toen nog voor de baas. „Hij werd per stuk betaald”, weet Gert Aangeenbrug. „Als je goed kon vlechten, deed je vijf kwartier over zo’n mand. Om genoeg brood op de plank te krijgen, moest je tien tot twaalf manden per dag vlechten.”

Als kind keek hij altijd naar de middel- en ringvinger van zijn opa, die in een vreemde bocht stonden en precies in elkaar pasten. Opa Gerardus –een zoon van Cornelis– was als jongen van een jaar of twaalf begonnen met manden vlechten en bleef dat doen tot op zijn zeventigste.

Het vak bleef in de familie. Gert leerde het van zijn vader Wim (82). „Mijn vader liet me vrij in mijn beroepskeus hoor”, zegt Gert Aangeenbrug. „Maar toen ik van school kwam, had ik geen idee wat ik wilde worden. „Ik geef je een week de tijd om te bedenken wat je gaat doen”, zei mijn vader. „Anders kom je een jaar bij me werken.” En dat laatste werd het.” Gert ontdekte alles over vlechtwerk en pitriet (geschilde lianen, een licht en buigzaam materiaal), wilgentenen, biezen. En later leerde zoon Jan Willem de fijne kneepjes van het vak ook weer in de familiewerkplaats.

Het gros van de rotan producten komt tegenwoordig uit een fabriek van Aangeenbrug in Polen (waar veel wilgentenen groeien), en uit fabrieken in Indonesië (waar lianen welig tieren in het oerwoud). Maar elk jaar gaat Gert Aangeenbrug, die zich vooral met de handel bezighoudt, een week de werkplaats in Lisse in om te vlechten en nog eens te vlechten. Zodat hij de vaardigheid behoudt. „„Dat kan niet”, zeggen onze werknemers in Polen soms bij een nieuw idee. „Jawel hoor”, kunnen Jan Willem en ik dan zeggen. „Kijk, zó.” De vakmensen in de fabriek waarderen het als je het ambacht beheerst.”

Behalve kennis van het vak is vertrouwen cruciaal voor het voortbestaan van het familie­bedrijf, stelt Gert Aangeenbrug. „Afspraken nakomen is zo belangrijk. Geen beloftes doen die je niet kunt waarmaken.” Op een dramatisch moment in de bedrijfsgeschiedenis merkte Aangeenbrug dat klanten hem vertrouwden. Dat was in 2003, toen het pand in Lisse afbrandde en de opgeslagen 15.000 stoelen en 5000 tafels verloren gingen. „Het was 5 maart: aan het begin van het terrassenseizoen.” Terwijl de brand woedde, stond Aangeen­brug te bellen. „Ik zag het vuur en wist: daar komt geen stoel meer uit.” Hij bestelde ter plekke nieuwe stoelen bij diverse leveranciers. „Klanten zeiden in die tijd tegen me: We vertrouwen erop dat het goed komt.” Het is ook goed gekomen, al heeft het hoofdbrekens gekost.”


zomerserie Familiebedrijven

Dit is het zesde deel in een serie over familiebedrijven. Volgende week maandag deel 7.


Bedrijfsgegevens

Bedrijf: Aangeenbrug’s Mandenmakerij en Rotan Meubelfabriek

Opgericht in: 1890

Aan het roer: Gert Aangeenbrug

Meer over
Familiebedrijven

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer