Kerk & religie

Augustijnen: een kleine orde, maar met allure

Een kloosterorde hoeft zeker geen geïsoleerde plek van meditatie te zijn. De orde der augustijnen ontwikkelde zich tot een open en intellectuele gemeenschap, die echter –zoals vele andere ordes– de tand van de moderne tijd niet kon doorstaan.

Klaas van der Zwaag

15 December 2015 13:49Gewijzigd op 16 November 2020 00:04
De fraters van de filosofische opleiding in het klooster Mariënhage in Eindhoven, in 1939. beeld Heffernan, Een kleine orde met allure
De fraters van de filosofische opleiding in het klooster Mariënhage in Eindhoven, in 1939. beeld Heffernan, Een kleine orde met allure

De augustijnen vormden een „kleine orde met allure”, zo laat historicus Brian Heffernan zien in de gelijknamige studie, waarin hij een levendig beeld schetst van de augustijnen in Nederland. Hij pakte zijn onderwerp breed aan door de orde der augustijnen te beschrijven vanaf de dertiende eeuw.

De orde van Sint-Augustinus bevond zich zo’n 800 jaar na het leven van de naamgever niet in Noord-Afrika maar in Italië. In de dertiende eeuw ontstonden er allerlei nieuwe godsdienstige bewegingen die protesteerden tegen de verstrengeling van wereldlijke en godsdienstige belangen van de clerus. Een van die groepen was die van de eremieten. Dit waren asceten die zich in de eenzaamheid terugtrokken, voorlopers van kloosterlingen. Zij bepleitten het apostolische leven, een leven van eenvoud en boetedoening, waarin afstand werd gedaan van bezit en status.

Zulke groepen baarden de paus en de bisschoppen zorgen, niet alleen vanwege hun kritische houding jegens bestaande kerkelijke structuren, maar vooral omdat hun leden vaak preekten, zowel leken als priesters. Dat zulke zelfbenoemde predikers zomaar namens God het woord voerden was een inbreuk op het kerkelijke monopolie op de verkondiging en ondermijnde het kerkelijk gezag.

Gedwongen fusies

In de eerste decennia van de dertiende eeuw voelden enkele eremietenbewegingen in Midden-Italië de kerkelijke druk om zich te verenigen in een georganiseerd verband. Het Vierde Lateraans Concilie bepaalde in 1215 dat er geen nieuwe religieuze ordes gesticht mochten worden en nieuwe kloosters moesten een leefregel kiezen die reeds goedgekeurd was. Diverse pausen legden eremieten in Italië de regel van Augustinus op, uitmondend in de Grote Unie van eremietenordes in 1256 (de zogeheten ”magna unio”) van ”de orde van broeders eremieten van Sint-Augustinus”.

Daarmee begon dus de orde der augustijnen. De orde refereerde primair aan de kloosterregel van Augustinus. Pas in de dertiende eeuw gingen de augustijnen zich meer met Augustinus identificeren en zag men zichzelf als geroepen om het dienstwerk van Augustinus voort te zetten. De orde ontwikkelde in de veertiende eeuw een sterk verhaal over de eigen identiteit. Vooral onder de Duitse augustijnen waren er veel sympathisanten van Luther en een aantal Duitse conventen moest de deuren sluiten omdat de bewoners uittraden.

Rond het midden van de achttiende eeuw beleefde de orde zijn numerieke hoogtepunt met zo’n 20.000 leden. Daarna begon het aantal te dalen, mede door de antiklerikale sfeer in revolutionair Europa. In 1790 stond de teller op 12.000, een daling in vijftig jaar tijd van zo’n 40 procent. Toch vond er na 1814 een heropleving van het rooms-katholicisme plaats. Er deed zich een explosieve groei voor bij de nieuwe congregaties waar ook de augustijnen van konden profiteren.

Nederland

De geschiedenis van de augustijnen in Nederland gaat terug tot zes huizen van eremieten die in Nederland tot de nieuwe orde behoorden. Het oudste was het convent in Hasselt.

Het jaar 1853 vormde in de geschiedenis van de Nederlandse kerkprovincie een belangrijke cesuur, het begin van de rooms-katholieke emancipatie. In de periode van 1886 tot 1920 deed zich een verkloosterlijkingsbeweging voor bij de augustijnen. In 1886 kreeg Utrecht een eerste augustijner klooster, Sint-Monica. De augustijnen profileerden zich vooral als kloosterlijke zielzorgers. Zij waren actief om nieuwe parochies te bemachtigen en om openbare kloosterkerken te openen. De Nederlandse augustijnen werden in 1895 een zelfstandige provincie.

Door te pogen een rooms-katholieke lekenelite te vormen hielpen de augustijnen mee aan de opbouw van de rooms-katholieke subcultuur. Na de Tweede Wereldoorlog werden de augustijnen belangrijk als intellectuele vernieuwers van het kerkelijke en religieuze leven, zoals bleek in het werk van de theoloog Ansfried Hulsbosch (1912-1973) en de filosofen Kees Kwant (1918-2012) en Wim Luijpen (1922-1980). Qua aantal en ook qua slagkracht bleven de augustijnen altijd in de schaduw staan van de jezuïeten, de dominicanen en de franciscanen, maar zij voelden zich niet minder.

In de periode van 1916 tot 1956 groeiden de augustijnen met 392 procent en was Nederland binnen de wereldwijde augustijnenorde een van de grotere provincies. De Nederlandse augustijnen waren naast in de zielzorg vooral actief in het middelbaar onderwijs. Merkwaardig is dat in Nederland de belangstelling voor Augustinus zelf veel later is gekomen, namelijk pas in de twintigste eeuw. In 1930 –bij de herdenking van het 1500e sterfjaar van Augustinus– vestigde de provincie voor het eerst de aandacht op het gedachtegoed van de kerkvader. De belangrijkste impuls tot een Augustinusreveil kwam uit Rome, omdat men nieuwe aandacht wilde geven aan de naamgever van de orde.

Er kwamen in het jubileumjaar nieuwe tekstuitgaven van Augustinus en in Carthago werd een internationaal eucharistisch congres belegd. Het inzicht rijpte dat het gemeenschapsideaal de kern uitmaakte van echt augustijns leven, namelijk het leven in gemeenschap met God en de naaste, gedragen door de liefde. Dat leverde in de orde een debat op tussen hen die de kloosterlijke aspecten wilden handhaven (met contemplatieve kanten) en zij die de augustijnse waarden als gemeenschap breed vruchtbaar wilden maken aan de gehele kerk en de samenleving. Het boek laat zien dat het laatste uiteindelijk het ideaal werd.

Intellectuelen

Van parochiezielzorgers ontwikkelden de augustijnen zich steeds meer tot intellectuelen. Ze waren gericht op verinnerlijking, van authentieke en bewuste deelname aan kerk en samenleving. Het gedachtegoed van Augustinus werd als breekijzer gebruikt om de invloed van het zogenaamde neothomisme te doorbreken. Deze vanaf de negentiende eeuw ingeburgerde orthodoxe schooltheologie wilde de rooms-katholieke leer uiteenzetten in het beton van onveranderlijke en de absolute geloofswaarheden.

De jaren tussen 1950 en 1970 waren een tijd van ongekende vitaliteit van de provincie, hoogtijden van creativiteit en optimisme over de toekomst van het religieuze leven. Op de top in 1960 telde de provincie zo’n 400 leden. Na 1967 kreeg de Nederlandse provincie een verhoudingsgewijs progressief bestuur. In die jaren werden de vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Concilie (1963-1965) doorgevoerd.

Vanaf eind jaren zestig kwam de klad in de orde. Tussen 1965 en 1970 verloor de provincie in vijf jaar tijd zelfs 89 leden, bijna een kwart van het ledenbestand. Het bewust ongehuwd leven bleek voor velen te zwaar te zijn. Een ”gewoon menselijk leven” werd het ideaal.

Daarbij kwam de ontklerikalisering en de ontkloosterlijking. De augustijnen gingen eruitzien als ”gewone burgermannen”. De zelfstandige en kritische augustijn had zich ontworsteld aan kinderlijke kloosterlijke geloofsvoorstellingen, ritueel uiterlijk vertoon en bevoogding door het gezag. Het kloosterleven zou zelfs onvolwassen maken. „De kloostermuren, vroeger teken van discipline en afzondering, waren symbool geworden van ongezondheid en vervreemding”, aldus Heffernan. De genadeklap voor het eremitisch-monastieke ideaal kwam in 1963, toen het generaal bestuur de orde voortaan noemde Ordo Sancti Augustini (OSA) met weglating van het Eremitarum (OESA).

Teloorgang

Tussen 1970 en 2005 verloor de provincie ruim 73 procent van haar leden. Het ledenaantal daalde van bijna 300 naar minder dan 80. Er kwamen geen nieuwe jongeren meer bij, evenmin overigens bij de andere orden. Klooster Mariënhage in Eindhoven ontwikkelde nog een rechts profiel, maar polarisatie bleef uit. Desondanks is het mooi om te lezen hoe pas eind jaren tachtig de belangstelling voor de werken van Augustinus ontstond. De Vlaamse augustijn Tarsicus van Bavel was de drijvende kracht achter de opmars van de augustijnse spiritualiteit in het Nederlandse taalgebied.

In intellectueel opzicht zorgden Luijpen en Kwant voor vernieuwing door te breken met het neothomisme en zich te richten op de moderne levenservaring. Zij verspreidden hun denkbeelden aan de filosofische opleiding in Mariënhage. In Nijmegen werkte dat ook door in de theologie, met name door vernieuwende liturgische experimenten in de Boskapel. De moraaltheologie ging minder uit van een objectief systeem van waarheden en sloot meer aan bij de persoonlijke ervaring van de christen. Augustijnse volksdevoties werden als sentimenteel en kinderlijk gezien. De overtuiging groeide dat de ritualistische uiterlijkheden die met devotiepraktijken gepaard gingen de gelovigen afhielden van echte geloofsvorming en -verdieping.

Vernieuwend was ook de openstelling van de augustijnse studiën voor niet-augustijnen. De orde werd niet als een doel op zich gezien, maar had slechts betekenis voor zover hij ten dienste stond van actuele noden in kerk en samenleving. Een en ander leidde tot een Augustinusreveil, onder meer tot uitdrukking komende in de stichting van het Augustijns Instituut in 1989, dat talrijke werken van Augustinus vertaalde, met name de preken. De nadruk lag daarbij op spiritualiteit, minder op academische theologie.

Inspirerend denker

Augustinus werd zelden meer gepresenteerd als legitimatiefiguur voor de orde of voor het katholicisme, maar eerder als een inspirerende denker en voorbeeldfiguur. Interessant om te zien hoe Augustinus ‘hot’ werd, zelfs voor niet-christenen.

Tot de afnemers van de werken van Augustinus behoren ook veel reformatorische christenen, die ook jaarlijks de studiedagen bezoeken. Hun interesse in Augustinus draagt volgens Heffernan wel een sterk dogmatisch karakter, omdat zij hem beschouwen als een voorloper. Maar deze oecumenische dimensie is volgens de schrijver een bewijs ervan dat spiritualiteit aan het begin van de 21e eeuw uit haar vroegere confessionele context is losgeweekt.

Veel augustijnse instellingen zijn van lieverlee ontmanteld. In 2006 was er nog maar één parochie over, de St.-Augustinuskerk in Utrecht. Opvallend is dat in Zuid-Amerika (Bolivia) en Azië (Papoea) nog wel levende augustijnse gemeenschappen zijn, die nog steeds de meest vitale onderdelen van de Nederlandse provincie zijn. Dat wekt de verwachting dat het verhaal van de Nederlandse augustijnen in elk geval zal worden voortgezet in Zuid-Amerika en Azië.

De orde zou misschien teloorgaan, zo wordt halverwege de twintigste eeuw geconstateerd, maar zijn levensfilosofie en spiritualiteit bleven voortbestaan. „Ditmaal stond de spiritualiteit niet ten dienste van de orde, maar de orde ten dienste van de spiritualiteit”, zo formuleert de schrijver treffend. Het klinkt zoiets als: de zuil mag wegvallen, als het gedachtegoed levend blijft. En daar is natuurlijk (helemaal) niets mis mee. Wanneer we lezen dat uiteindelijk de werken van Augustinus zélf geopend en ontdekt worden, zou men zelfs kunnen zeggen: eind goed, al goed.

N.a.v. Brian Heffernan, ”Een kleine orde met allure. De augustijnen in Nederland, 1886-2006”; uitg, Verloren, Hilversum, 2015; ISBN 978 90 8704 523 4; 507 blz.; € 49.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer