Prof. dr. Andreas Beck over Voetius als praktische theoloog: „Liefde is kern van gelukzaligheid”
„Wij zijn geneigd het geloof te zien als iets voor de zondag, los van de wetenschap. Voor Voetius horen die dingen bij elkaar. Dat maakt hem boeiend”, stelt prof. dr. Andreas Beck. Hij sprak vrijdag in Leuven over de zeventiende-eeuwse gereformeerde theoloog en diens visie op de gelukzaligheid.
Op de werkkamer van prof. Beck staan meters boeken –„de meeste staan thuis”– over kerkgeschiedenis. Op een lage kast prijken tientallen gele banden met teksten van kerkvaders zoals Augustinus en Chrysostomus. Het had, met enige fantasie, de studeerkamer van Voetius zelf kunnen zijn.
Sinds 2000 is prof. Beck als historisch theoloog verbonden aan de Evangelische Theologische Faculteit in het Belgische Leuven (ETF). Hij geeft daar leiding aan het Instituut voor Post-Reformatiestudies (IPRS). Aan de ETF Leuven vond vorige week de jaarlijkse doctoraatsweek plaats, waar de hoogleraar vrijdag zijn lezing hield.
Voorafgaand aan zijn lezing legt prof. Beck uit waarom Voetius hem zo boeit. Door zijn bedachtzame spreken heen klinkt onmiskenbaar bewondering voor de Utrechtse theoloog. In 2022 publiceerde prof. Beck bij Brill in Leiden ”Gisbertus Voetius on God, Freedom and Contingency”, het eerste Engelstalige boek dat geheel over Voetius gaat. Hij noemt hem „de belangrijkste wetenschappelijke voorstander van de Nadere Reformatie”.
Waarover gaat uw lezing precies?
„Het uiteindelijke levensdoel voor Voetius is gemeenschap met God. In mijn lezing bekijk ik een tekst van Voetius, waarin hij uitleg geeft bij Thomas van Aquino (een dertiende-eeuwse theoloog, KvdB). De besproken vraag is: als mensen in de eeuwigheid God ontmoeten en Hem in blijdschap zalig aanschouwen, wát van de mens is daarbij betrokken? Het verstand, de wil, of allebei? Voetius onderscheidt acht meningen hierover.”
En, wat denkt Voetius zelf?
„Voetius neigt ernaar om deze blijdschap te plaatsen in de wil, en niet, zoals Thomas van Aquino, in het verstand. Voor Voetius is het belangrijk dat de liefdesrelatie van de mens tot God tot uiting komt. De menselijke wil vindt rust in God, als het hoogste goed, als de best mogelijke Persoon. Voetius volgt daarmee een augustijns-franciscaanse traditie. Tegelijk zegt Voetius: We weten niet precies hoe het in de eeuwigheid is.”
Heeft dit onderwerp ook wat te zeggen voor gemeenschap met God hier op aarde?
„Het aanschouwen van God in de eeuwigheid is het hoogtepunt van de relatie tussen mens en God. Voetius kijkt in zijn vraag naar dat hoogtepunt, maar dat staat niet los van de relatie tussen mens en God in dít leven. Hier kun je God echter niet aanschouwen zoals in de hemel. ”Aanschouwen” is sowieso een metafoor: je kunt God niet zien met je zintuigen.
Aan de ene kant zie je dat Voetius’ teksten technisch zijn. Maar dat is geen doel op zich. Voor Voetius is heel de theologie in wezen praktisch, want die is gericht op de liefdesrelatie tussen mens en God.”
Voetius hield zich bezig met ingewikkelde scholastieke onderscheidingen, is het beeld van veel mensen. Wat boeit u in Voetius?
„Het niveau van wat de studenten moesten leren in Voetius’ tijd, is wel zeer indrukwekkend. De zeventiende eeuw was eigenlijk een witte vlek in het onderzoek, toen ik in de jaren negentig begon zijn werken te bestuderen. Er was veel aandacht voor de Reformatie en de moderne tijd, maar niet voor de gereformeerde orthodoxie daartussen.
Ik vroeg me toen af: bevatten die universitaire, technische teksten nu allemaal zinloze onderscheidingen? Ik dook erin en ontdekte steeds meer interessante punten. Het mooie is dat Voetius in gesprek is met heel de traditie van de kerk. De middeleeuwse katholieke traditie wordt daarbij gezien als deel van de éigen traditie. Niet als: alles voor de Reformatie is rooms-katholiek, en nu beginnen wij.
In Voetius’ tijd spelen interessante vragen. In de Verlichting, waarin de wetenschappen zich ontwikkelden, was het voor Voetius belangrijk dat geloof en denken bij elkaar horen. Verder is het interessant dat Voetius de vragen die in zijn tijd spelen, zó diep en zeer in detail bespreekt.
Je ziet twee zaken bij elkaar komen: Voetius stond aan het hoofd van een geestelijke vernieuwingsbeweging in zijn dagen, en tegelijk was hij mede-grondlegger en rector van de Universiteit Utrecht. Hij wilde zo breed mogelijk kijken –alles wat in de filosofie nuttig is, moest worden gebruikt– en tegelijk trouw blijven aan het Woord van God.”
U vergelijkt hem in grootte van denken met de Reformator Johannes Calvijn?
„Ik vind zulke rangschikkingen lastig. Maar Voetius was in de zeventiende eeuw zeker een van de meest vooraanstaande gereformeerde theologen.
Vergeleken met Calvijn is er bij Voetius nog veel ruimte voor onderzoek. Het grootste deel van zijn Latijnse geschriften is onvertaald. Alleen ”Ta Askètika”, ”De praktijk der godzaligheid” is vertaald, door Kees de Niet. Je moet dus Latijn kennen en de gereedschapskist van de middeleeuwse scholastiek om Voetius te begrijpen.”
Wat kan de gewone kerkganger met Voetius’ theologie?
„Wij zijn geneigd het geloof te zien als iets voor de zondag, los van de wetenschap. Voor Voetius horen die dingen bij elkaar. Als gelovige theoloog wilde hij uitgaan vanuit Gods openbaring. Maar dan is er ook de doordenking met alle beschikbare middelen, vanuit het basisvertrouwen dat God de bron van de waarheid is. Er is geen vrees dat je op een gegeven moment maar moet stoppen met denken.
Wij noemen dat scholastieke theologie, maar het was eigenlijk gewoon theologie die aan de universiteit werd bedreven. En dan wordt het spannend: hoe passen geloof en wetenschap bij elkaar? Dat maakt Voetius boeiend.”