Gezondheid 9 mei 2000

Zie ook: „Mensen zonder eigen gebit zijn invalide”

Tandarts ontwikkelde 40 jaar geleden afdruklepels

Limburgs vernuft houdt
kunstgebit binnen

Door N. Sterk
Eind jaren vijftig. Limburgse kerkgangers lopen naar voren om de hostie van de priester in ontvangst te nemen. Onderweg moffelen ze snel het ondergebit in hun zak, omdat anders bij het uitsteken van de tong hun kunsttanden en -kiezen in de schoot van de geestelijke terechtkomen, en dat kan niet de bedoeling zijn. Tandarts Schreinemakers zit in de kerk en besluit een oplossing te vinden voor die 'mobiele' gebitjes. De afdruklepels van Schreinemakers bestaan inmiddels veertig jaar. Tijd voor een blik in de mond.

„Iemand die een gebitsprothese draagt, moet kunnen vergeten dat hij een gebit in z'n mond heeft.” Schaterlachen, voluit in een harde granny smith bijten, alles moet lukken zonder dat de gebitbezitters averij of gezichtsverlies oplopen. De uitvinder van de aanzuigende afdruklepel om naadloos passende gebitsprothesen te maken, prof. Schreinemakers (79) uit Maarheeze (L.), tolereert geen enkele concessie als het gaat om draagcomfort. „Dat moet maximaal zijn.”

Er was en is op het gebied van kunsttanden en -kiezen veel verborgen leed, zegt de Limburgse professor tandheelkunde. „Er zijn mensen die voor ze deelnemen aan een zakenlunch eerst naar het toilet moeten om te wisselen van gebit. Het ene gaat uit, het andere in. Een voering in een kunstgebit, zegt u? Alleen mijn zondagse pak is gevoerd.”

De miljoenen tandeloze Nederlanders van dit moment hebben er geen weet van wie hun kaken zo pijn- en naadloos op elkaar kreeg. Zijn het er op dit moment 3 miljoen, volgens berekeningen van de Universiteit van Amsterdam komen er de komende tien jaar nog eens 2 miljoen tandelozen bij. Een kwestie van foute keuzes, redeneert Schreinemakers. „Zou de overheid voldoende geld uittrekken voor tandheelkundige zorg, dan zou, bij de huidige stand van de techniek bijna iedereen z'n eigen tanden kunnen houden.” Maar dat is weer een ander verhaal.

„Zo'n pien”
De successtory van Schreinemakers zelf begint als hij direct na de oorlog in Utrecht tandheelkunde studeert. Hij is een bijzonder pientere student, die het studieprogramma ruim binnen de tijd afrondt. Al in 1947 werkt hij in de praktijk van zijn broer in Horst, Noord-Limburg. „Na twee jaar was ik het boerenwerk daar echter al flink beu. De mensen kwamen daar de spreekkamer binnen en zeiden maar één ding: Zo'n pien, trekken! Dat was de hoofdbezigheid van mijn werk, maar daar had ik geen dure opleiding voor gevolgd.”

Na twee jaar startte Schreinemakers zelf een praktijk in Sittard, waar hij tot 1970 zou blijven. In de parochiekerk zag hij het gestuntel van de eucharistievierders aan die dreigden hun tanden te verliezen. Na ontvangst van de hostie haalden de aanwezigen hun slecht passende ondergebitje uit hun zakdoek en stopten dat weer in hun mond. Schreinemakers stelde vast dat bij het maken van de protheses te weinig werd gerekend met het spierenstelsel en de specifieke problemen in de mond.

„Het was te gek dat bij het 'happen' geen rekening werd gehouden met het uitsteken van de tong of het krachtig uitspreken van bepaalde klanken, zoals bijvoorbeeld ”tandeloze tang”. Destijds werd de vastzittende prothese als een onmogelijke opgave beschouwd, vanwege de dalende en rijzende bewegingen van de mondbodem.”

Uitdaging
Het zoeken naar een oplossing voor de loszittende kunstgebitten uit die dagen werd ook gestimuleerd door het contact met een orthodontist, prof. Balters, bij wie Schreinemakers in Bonn tussentijd een opleiding kaakchirurgie en orthodontie volgde. „In de gesprekken met Balters kwam mijn grote voorliefde voor de zuigende onderprothese al naar voren. Hij daagde mij uit een procedure te ontwikkelen die deze techniek ook voor andere tandartsen uitvoerbaar moest maken. In zes weken tijd had ik het ontwerp van de set afdruklepels voor de beginafdruk klaar.” De set bevatte twintig lepels: zeven voor boven en dertien voor onder. De eerste cursussen met de nieuwe lepelset gaf Schreinemakers in het amfitheater van de tandheelkundige kliniek van Kopenhagen.

Toen hij op zoek ging naar een fabrikant die zijn lepels wilde produceren, stuitte Schreinemakers vooral op veel scepsis. Uiteindelijk besloot hij de productie zelf ter hand te nemen. Hij liet matrijzen maken, vond een firma die er de tandheelkundige praktijken in het land mee bezocht en in het eerste jaar werden er 750 sets verkocht. Dat betekent dat een op de vier tandartsen in Nederland vanaf het begin aan de Schreinemakerslepel was. Vandaag is dat aantal gestegen tot meer dan 90 procent van de 7500 tandartsen die ons land telt.

Minder begaafd
De belangstelling kwam in eerste instantie echter vooral vanuit het buitenland. Na Kopenhagen volgden de universiteiten van Hamburg, München en Hannover. In 1964 kwam ook een boek uit van Schreinemakers over zijn vinding. Eerst in het Frans, maar een Italiaanse, Duitse, Spaanse en Japanse uitgave volgden al snel daarna. Dat de Nederlandse uitgave vanaf 2000 gerekend nog minstens twee jaar op zich zal laten wachten, verklaart Schreinemakers uit het feit dat zijn ster in Nederland nooit zo hoog rees als elders wel het geval was. „Het kwam er niet van, maar ik werk er nu druk aan. Het boek moet zó duidelijk zijn, dat de minder begaafde collega er een perfect gebit mee kan maken.”

Het succes van de nieuwe lepels kwam vooral tot uiting in de patiëntendemonstraties in de studiezalen. „In Italië volgden 750 tandartsen de behandeling van een patiënt. Het houvast van de met behulp van mijn lepels vervaardigde onderprotese bewees ik op spectaculaire wijze met de appelproef. De behandelde patiënt kreeg de helft van een appel aangeboden die hij moest fijnkauwen. Daarna kreeg hij de andere helft en moest hij aan de ronde kant verder bijten. Succes verzekerd! De tandartsen braken de zaal bijna af.”

Zink en chroom
De Schreinemakerslepels bleven altijd een Duits fabrikaat. Tegen de verwachting in zijn de bijtvormen niet van roestvrij staal maar van een zink- en-chroomlegering. „Roestvrij staal moet je stampen, stansen. Zink en chroom wordt gegoten, dat kun je modelleren. Een vrij duur proces, dat wel, maar bij goed gebruik gaat de lepelset wel tien jaar en langer mee.” De eerste versie uit 1960 werd in 1969 en 1977 verbeterd, maar was nog steeds alleen geschikt voor de onbetande kaak. In 1986 bracht Schreinemakers ook lepels op de markt voor de betande mond, naar eigen inschatting een evengroot succes en voor de toekomst veelbelovend.

Voor een perfecte beginafdruk is nóg een onderdeel van groot belang: de afdrukpasta in de lepel. „Vanaf het begin in de jaren zestig heb ik het gebruik van stug alginaat gepromoot. Als een stugge deegrol moet de pasta van zeealgen in de lepel liggen. Je moet het kunnen kneden als een worst, dan krijg je de spieraanhechting er namelijk goed in te staan. De kwaliteit van de eerste afdruk is bepalend voor al het werk dat volgt.”

Tientallen miljoenen mensen in Europa en Azië hebben dankzij Schreinemakers een goedzittende prothese, op dit moment ontluikt in de Verenigde Staten en Canada het enthousiasme. Goedkope wegwerplepels, in de VS lang in zwang vanwege de aids-problematiek, ruimen steeds meer het veld voor de Schreinemakersversie. „Helaas worden in armere landen zelfs de wegwerplepels toch weer hergebruikt, om de kosten te drukken.”

Knellend probleem
Dat voor veel mensen een kunstgebit toch nog steeds een knellend of rammelend probleem is, wijt Schreinemakers vooral aan het feit dat de vergoeding voor een prothese in ons land structureel te laag is. „Een goed gebit, daar doe je zeker tien tot vijftien jaar mee. Als het goed past, blijft het slinken van de kaak tot een minimum beperkt, en het zuigeffect blijft volledig intact. Het aanmeten van een perfecte prothese vergt echter wel zes zittingen, het trekken van de tanden en kiezen niet meegerekend. Door het tekort aan tandartsen, of een patiëntenoverschot, net hoe we het noemen, en een maximale vergoeding van 1500 gulden per prothese kan een tandarts echter nauwelijks goed werk leveren. Dát probleem zou eens goed aan de kaak moeten worden gesteld.”