Gezondheid9 mei 2000

„Mensen zonder eigen
gebit zijn invalide”

Door N. Sterk
„Een kies restaureren is tandheelkunde, een goede prothese maken is tandheelkunst”, zegt E. F. M. Homan (45), tandarts en verenigingsdirecteur van de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT) in Heemstede. J. J. Glas (69), gedurende veertig jaar tandarts in Heemstede en nu penningmeester van de ANT, vult aan: „Ik heb lang gekeken naar gezichten op schilderijen en omslagfoto's. Hoe is de stand van de mond, welke onnatuurlijkheden zie ik? Een prothese maak je met gevoel voor esthetiek.”

Beide mannen verdienden hun sporen in de opleiding van vakgenoten. Glas in de jaren zestig en zeventig als hoofddocent volledige prothesen aan de VU in Amsterdam, Homan in de tweede helft van de jaren negentig als docent integrale tandheelkunde aan het ACTA, de samenvoeging van de faculteiten van de VU en de Universiteit van Amsterdam (UvA).

Voor Glas geldt de Limburger Schreinemakers als een van de wereldgenieën in het vakgebied. „Als er íemand iets heeft betekend voor het vak, dan is hij het wel. Waar ik ter wereld kom, overal weten ze waar je het over hebt als de naam Schreinemakers valt.” Toen deze zijn voortrekkerswerk begon, waren gebitten nog van rubber, dat werd gevulcaniseerd in speciale ketels. De opkomst van de kunstharsen veraangenaamde nadien het leven van tandarts en patiënt bijzonder.

Bewieroking
Ongelimiteerde bewieroking van de 'lepelmaker' uit Limburg is echter ook weer niet goed, meent Glas. „Dat Schreinemaker in eigen land niet zo bekend is als je zou verwachten, heeft ook te maken met zijn eigengereide optreden. Genieën geloven doorgaans zó in het eigen product, dat ze de ogen sluiten voor alles wat er verder gebeurt. En het 'theater' dat Schreinemakers gebruikte in zijn presentaties paste niet in de universitaire denkwijze in Nederland. Bij een demonstratie goot hij bij de patiënt een schaaltje pinda's naar binnen. Hup, kauwen maar! Zoiets paste niet in de 'deftige' universiteitscultuur. In het buitenland vond men zo'n show wél prachtig. Ik geloofde altijd in hem, maar veroorloofde me ook wel afwijkingen van zijn ziens- en handelwijzen.”

Schreinemakers' verzuchting dat met de huidige vaste tarieven nauwelijks goed werk valt te leveren, onderschrijven Glas en Homan echter volledig en hartgrondig. Een voorloper van de ANT ontstond na de invoering van het Uniform Particulier Tarief (UPT) in 1986, sinds 1995 is de ANT de grote tegenhanger, –„de vijand”– van de 'gevestigde orde', de Nederlandse Maatschappij voor Tandheelkunde (NMT), die volgens de beide mannen „álle belangen behartigt –bijvoorbeeld ook die van de ziektekostenverzekeraars– en veel te weinig die van de beroepsgroep zelf in het oog houdt, en daarmee dan ook de patiënt verwaarloost.”

Gesprekspartner
Van de 7500 praktijkvoerende tandartsen, alle parttimers inbegrepen, zijn er inmiddels 850 lid van de ANT, 600 tonen belangstelling en 1000 zijn ”nihilist”, niet aangesloten bij NMT of ANT. Alle andere 'smoelsmeden' zijn lid van de NMT, maar volgens Glas is het aantal twijfelaars en overstappers aanzienlijk. „Voor het ministerie van VWS geldt 1500 leden als norm om gesprekspartner te mogen zijn in allerlei vormen van overleg. Daar groeien we langzaam maar zeker naartoe. Nu gelden we nog als luis in de pels.”

De uniforme honoreringsnormen zijn Glas en Homan een doorn in het oog. Homan: „Toen ik in 1979 begon, was het tarief voor een controle 21 gulden. Nu, in 2000, is het 21,50 gulden, terwijl het 38 of 39 zou moeten zijn.”

Glas somt de bezwaren op. „Het is een vicieuze cirkel. Eenheidstarieven moedigen de productie aan. Een hogere productie vergroot de kans op kwaliteitsverlies, en een lagere kwaliteit verhoogt de vraag om zorg. Meer zorg betekent meer kosten voor de verzekeraar, de premies gaan omhoog of de pakketten worden kleiner: het eenheidsverrichtingentarief gaat verder omlaag, wat weer een productieverhoging geeft.” Homan: „Een tandarts functioneert tegenwoordig als ambtenaar en is daarmee de enige ambtenaar die zijn eigen ondernemersrisico draagt. Daarom zie je ook de interesse in solopraktijken afnemen en zoekt men z'n heil in groepspraktijken.”

Preventie
Een normpraktijk van 1000 patiënten zou voor tandarts, klant en verzekeraar het beste zijn. Dat betekent dat het huidige aantal tandartsen moet worden verdubbeld, een weinig realistische droom in tijden van een tandartsentekort. Homan: „Preventie doet namelijk heel veel, maar is erg arbeidsintensief. Een vulling kost, pak 'm beet, 80 gulden. Verwaarloos je het gaatje en is er later een wortelkanaalbehandeling nodig en een kroon, dan kost dat samen al gauw 1300 gulden. Als een tandarts de gelegenheid krijgt goede preventie te bedrijven, dan hoeft hij nauwelijks te restaureren.”

Glas: „Iedere schade aan gebitselementen is blijvend. Juist in een tijd van vergrijzing zou de overheid er alles aan gelegen moeten zijn de mensen de eigen tanden te laten houden, wat met de huidige technieken heel goed kan. Mensen zonder eigen gebit zijn invalide, men bedient zich van een hulpstuk. Van de 3 miljoen huidige gebittendragers beleeft 30 procent ongenoegen aan hun prothese. Dat moet anders en kan anders.”